Milieuplatform
Het Milieuplatform Pijnacker-Nootdorp adviseert het college van burgemeester en wethouders over duurzaamheid in de ruimste zin van het woord.
Het Milieuplatform wil een bijdrage leveren aan een goede leefomgeving en een duurzame samenleving, in samenspraak met inwoners.
Thema’s waarover het Milieuplatform adviseert zijn: ruimtegebruik en duurzaam bouwen, ecologie, verkeer en vervoer, recreatie, geluid, bodem, water, lucht, afval, energie, bedrijven en milieucommunicatie. Inwoners van Pijnacker-Nootdorp kunnen zich melden bij het platform wanneer zij een speciaal onderwerp onder de aandacht willen brengen.
Samenstelling
De leden van het Milieuplatform vertegenwoordigen vooral lokale belangengroeperingen met betrokkenheid bij duurzaamheid, natuur- en milieuzaken, zoals bewonersverenigingen, ondernemersverenigingen en natuur- en milieuorganisaties.
Leden
- Dhr. P. Clabbers, voorzitter (onafhankelijk)
- Dhr. R. Smokers, Vereniging voor Natuur- en Milieubescherming Pijnacker
- Mvr. P. Graafland, Wijkvereniging Pijnacker Noord
- Dhr. W. Luscuere
- Mvr. D. van der Krijff-Looman
- Mvr. M. Burgmeijer
- Dhr. T. Duijvestijn
Word lid!
Bent u inwoner van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en wilt u bijdragen aan belangenbehartiging op het gebied van duurzaamheid, natuur en milieu? Word dan lid van het Milieuplatform. Neem contact op met voorzitter, Paul Clabbers via e-mail pajmclabbers@gmail.com of telefoonnummer 06-48475780.
U kunt ook contact opnemen met Gerald Stam, Beleidsmedewerker Pijnacker-Nootdorp, via 06-10961730 of via e-mail g.stam@pijnacker-nootdorp.nl.
Vergaderingen
De vergaderingen van het Milieuplatform zijn openbaar en vinden plaats in het Bestuurscentrum aan de Emmastraat 165 in Pijnacker.
Adviezen
Geacht college,
Hierbij ontvangt u de reactie van het Milieuplatform op het concept actieplan geluid 2024-2029 van november 2024 (hierna te noemen ‘het actieplan’).
Op 6 maart 2024 heeft het Milieuplatform op uw verzoek een advies uitgebracht over de plandrempel voor het nieuwe actieplan geluid. Zoals vermeld in hoofdstuk 4.3 van het actieplan, heeft het Milieuplatform op basis van een aantal overwegingen u geadviseerd voor het nieuwe actieplan de plandrempel van 55 dBLden te kiezen. Uit hoofdstuk 4.3 van het actieplan blijkt, dat u inderdaad hebt gekozen voor een plandrempel van 55 dBLden voor de periode 2024-2029. Deze keuze toont de ambitie van uw college om waar mogelijk problemen m.b.t. geluidhinder ook daadwerkelijk op te lossen. Het Milieuplatform heeft waardering voor uw keuze voor deze plandrempel.
Onderstaand treft u onze opmerkingen en aanbevelingen aan m.b.t. het actieplan en de uitvoering daarvan.
Pagina 2
‘Vervolgens moet een plan worden opgesteld dat zich enerzijds richt op het bestrijden van de schadelijke gevolgen van omgevingsgeluid en anderzijds op het behouden van locaties met een goede geluidkwaliteit.’
Het gaat ons inziens niet alleen om het bestrijden van de schadelijke gevolgen van omgevingsgeluid, maar ook om het reduceren van dat geluid zelf met name door het tegengaan van geluidhinder bij de bron.
‘Dit actieplan is het eerste onder de Omgevingswet’.
Onze vraag is of dit actieplan onderdeel wordt van het omgevingsprogramma Leefkwaliteit. Of gaat het omgevingsprogramma Leefkwaliteit alleen over een ‘integrale en lange termijn aanpak’?
Pagina 5
‘Standaardwaarde’, ‘voorkeursgrenswaarde’, ‘grenswaarde’, ‘binnenwaarde’. Het zou handig zijn voor inwoners om deze begrippen op te nemen in de begrippenlijst, waar nu alleen ‘binnenwaarde’ is gedefinieerd.
‘Indien de grenswaarde wordt overschreden is een project, behalve in uitzonderingssituaties niet mogelijk’. Het zou goed zijn enige duiding te geven waaraan gedacht kan worden bij ’uitzonderingssituaties’.
Er worden m.b.t. nieuwe locaties verschillen aangegeven tussen het oude beleid en het nieuwe beleid onder de Omgevingswet. Die verschillen worden vooral genoemd (‘systematiek niet veranderd maar regels en normstelling wel’) maar niet uitgelegd, waardoor deze teksten voor niet-ingewijden
moeilijk te begrijpen zijn. Vooral is niet duidelijk of het met de nieuwe regels nu beter of slechter wordt voor bewoners. De zin ‘De doelstelling van het nieuwe beleid blijft het creëren/behouden van een goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar mogelijk en noodzakelijk, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren voor het aspect geluid’ zou men kunnen lezen als dat de nieuwe wetgeving minder waarborgen / bescherming biedt, maar dat de gemeente wel zijn best blijft doen. Wij adviseren dit te verhelderen.
Pagina 6
Wij zijn benieuwd wanneer, hoe en via welke procedure de gemeente de Basis Geluidemissie gaat vastleggen.
‘Daarna moet de gemeente de ontwikkeling van geluid monitoren.’ Kunt u al aangegeven hoe dit gebeurt (meten of berekenen of belevingsonderzoek)?
Pagina 7, 8, 9 Evaluatie actieplan 2019-2023
Waar acties niet of deels zijn uitgevoerd is meer toelichting gewenst en zou het goed zijn een relatie te leggen met de acties voor de desbetreffende projecten die in het actieplan 2024-2029 staan. Dit geldt met name voor RET-metrolijn E (sanering woningen). Ook in het nieuwe actieplan staat ‘nog niet bekend’ (pagina 23). In dit verband is ook van belang wat de 5-minuten RET-dienst in 2030 betekent voor de maatregelen (sanering en schermen) (pagina 24).
‘Het beheersen en terugdringen van de geluidbelasting is voor de gemeente een prioritair thema in de gesprekken met de MDRH hierover’ (pagina 24). Betekent dit dat de situatie m.b.t. de RET-metrolijn qua geluidbelasting nog niet duidelijk is en dat plannen om de geluidbelasting te reduceren opgesteld moeten worden, rekening houdend met de 5-minutendienst? Houdt dit in dat de actie die in tabel 4 staat (plan van aanpak opstellen op basis van onderzoek uit vorige planperiode) een achterhaalde actie is, waarvan het niet reëel is die uit te voeren, omdat de situatie m.b.t. de metrolijn gaat veranderen?
Pagina 9
‘Een kanttekening hierbij is dat maatregelen soms vanwege civieltechnische redenen anders dan oorspronkelijk voorzien zijn uitgevoerd, waardoor minder geluidreductie gerealiseerd kon worden dan oorspronkelijk voorzien’. Is inzichtelijk om welke situaties het gaat en hoeveel minder geluidsreductie het betreft en wat dit eventueel betekent voor aanvullende maatregelen?
Vanwege capaciteitsgebrek is een aantal belevingsonderzoeken voor knelpuntlocaties niet uitgevoerd. Omdat het beoogde inzicht in de beleving van knelpuntenlocaties niet is verkregen, is niet bekend of de uitkomsten van deze onderzoeken wellicht noodzaken tot maatregelen in het actieplan 2024-2029. Voor zover we kunnen nagaan komen de desbetreffende onderzoeken niet terug in het plan 2024-2029. Dit zou men echter wel mogen verwachten, gelet op de passage ‘Voor alle maatregelen die niet zijn uitgevoerd of nog in uitvoering zijn geldt dat ze in dit actieplan terugkomen’.
Pagina 10
Bij 3.2. wordt de variabele verlaging van de maximumsnelheid op de A12 genoemd. Behalve de passage op pagina 15 (provincie en Rijkswaterstaat moeten actieplan geluid opstellen) besteedt het actieplan verder geen aandacht aan de geluidbelasting als gevolg van A12, A13 en in mindere mate van A4. In ons advies gaven wij het college in overweging met andere overheden/overheidsorganen in overleg te gaan om te zorgen dat deze ook maatregelen nemen om geluidhinder te verminderen. Wij zijn benieuwd wat het beleid van het college is op dit punt. Hoe zorgt de gemeente dat zij betrokken wordt bij de actieplannen van provincie en Rijkswaterstaat? Komt dit verder aan de orde in het omgevingsprogramma Leefkwaliteit?
Pagina 10 en 11
‘Zo lijkt bij een directe vergelijking tussen 2016 (vorige geluidbelastingkaarten) en 2021 (huidige geluidbelastingkaarten) dat de situatie voor wegverkeer verslechterd is, terwijl de situatie voor railverkeer juist verbeterd lijkt. In de praktijk is dit echter niet of nauwelijks het geval.’
Onze kanttekening bij deze passage is dat door de veranderingen in de methodiek het verschil tussen de oude en de nieuwe berekening inderdaad geen goed inzicht geeft in wat er in de praktijk is veranderd. Maar men kan niet concluderen dat er in de praktijk niets veranderd is. Men zou bovendien mogen verwachten dat aanpassingen aan de methodiek leiden tot resultaten die beter overeenstemmen met de werkelijkheid. De resultaten voor 2021 zouden dus in ieder geval een beter beeld moeten geven.
Niet alle op pagina 11 genoemde factoren zijn overigens aanpassingen aan de methodiek. De actualisatie van emissiefactoren naar de nieuwste wetenschappelijke inzichten is in veel gevallen een normale stap binnen een bestaande methodiek (als auto’s bijvoorbeeld gemiddeld stiller worden is dat een maatregel waarvan de effecten moeten worden meegenomen). Het kan echter wel voorkomen dat bij actualisering een trendbreuk in de emissiefactoren optreedt omdat bijvoorbeeld nieuwe metingen aan oudere voertuigen aanleiding geven tot bijstelling van de tot dan toe voor die voertuigen gehanteerde emissiecijfers. Het effect daarvan op de uitkomsten van monitoring kan dan inderdaad niet als verslechtering of verbetering ten opzichte van voorgaande jaren worden geïnterpreteerd, maar het nieuwe beeld is dan wel een betere weergave van de werkelijkheid. Als in CNOSSOS andere emissiefactoren worden gebruikt dan in SRM, is dat wel te zien als onderdeel van een veranderde methodiek.
De uitleg over wanneer SRM2 moet worden gebruikt en wanneer CNOSSOS geeft in de huidige formulering de indruk dat de voor dit actieplan gebruikte geluidbelastingkaarten niet aan de Europese eisen voldoen.
Onze suggestie is om de rekenmethoden SRM2 en CNOSSOS in de begrippenlijst op te nemen.
Kunt u in het licht van het bovenstaande verduidelijken wat de interpretatie is van de volgende passage ‘De rekenmethode CNOSSOS wordt alleen gebruikt voor het opstellen van de geluidbelastingkaarten. Voor het huidige en alle toekomstige actieplannen wordt gewerkt met de rekenmethode SRM.’?
Pagina 12
In de vragenlijst van de Leefbaarheidsmonitor van onze gemeente komen geen vragen voor met betrekking tot geluid (overlast). Is het mogelijk om in een nieuwe versie van de Leefbaarheidsmonitor wel vragen op te nemen over geluidoverlast? Dit zou dan op een eenvoudige manier meer informatie opleveren over de mate waarin inwoners geluidsoverlast ervaren.
Pagina 14
‘Geluid van buren, brommers en scooters is niet meegenomen in de geluidbelastingkaarten’. Wat betekent dit voor het inzicht in de belasting, de onderbouwing van het te ontwikkelen beleid en eventuele maatregelen?
‘Uit zowel de leefbaarheidsmonitor van de gemeente als de gezondheidsmeter van de GGD Haaglanden komt naar voren dat wel overlast wordt ervaren van vliegverkeer’.
Enige duiding in welke mate onze inwoners overlast van vliegverkeer ervaren is naar ons oordeel gewenst. Temeer omdat op pagina 25 de ontwikkelingen rond The Hague Rotterdam Airport worden genoemd. Binnenkort start het formele traject voor vergunningverlening (nieuw luchtvaartbesluit). ‘Ook dit traject zullen wij nadrukkelijk volgen’. Welke standpunt heeft het college t.a.v. de ontwikkelingen van deze luchthaven? Komt dit onderwerp ook aan de orde in het omgevings-programma Leefkwaliteit?
Pagina 18
Wij waarderen het dat onderdelen van ons advies in het actieplan zijn opgenomen, maar aan het slot (pagina 19) zijn kennelijk teksten weggevallen.
Pagina 21
Is aan te geven op basis van welke criteria is gekomen tot de in 5.2 genoemde projecten voor geluidsanering? Is het uitgangspunt dat alleen locaties worden aangepakt waar werk met werk kan worden gemaakt of spelen bijvoorbeeld budgettaire redenen of andere beperkingen een rol?
Pagina 22, 23 , 24
Wij vragen aandacht voor de relatie tussen tabel 4 en tabel 5. Zo staat de Zuideindseweg wel in tabel 5, maar niet in 4. In tabel 5 staat alleen Noordweg, maar niet Katwijkerlaan/Berkelseweg.
Tabel 4 geeft geen informatie over de planning. Hoewel een exacte planning lastig zal zijn, zou een indicatieve planning wel mogelijk zijn.
Op pagina 21 staat dat het project Katwijkerlaan, Noordweg, Berkelseweg onder het regime van de Omgevingswet (BGE) behandeld moet worden, maar op pagina 23 staat dat dit project onder het oude recht (Wet geluidhinder) wordt afgedaan. Dit lijkt tegenstrijdig.
Pagina 24, 5.3.2
‘Wij gaan met de provincie Zuid-Holland in overleg over aanvullende maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen’. Aan welke aanvullende maatregelen denkt het college om de geluidbelasting van de N470 terug te dringen?
Ons inziens is het hierbij van belang om te onderzoeken of de klachten m.b.t. de N470 te maken hebben met de gemiddelde geluidsdruk of met piekgeluid. Er wordt soms behoorlijk geracet op de N470. De hinder daarvan wordt niet opgelost met ander asfalt en maar in beperkte mate met geluidschermen.
Dit speelt overigens ook bij andere wegen zoals de Klapwijkseweg. Hier komen ook maatregelen als strengere handhaving in beeld (zowel op snelheid als op het gebruik van illegale uitlaten).
Pagina 25, 5.3.3
De geluidsoverlast door vliegverkeer wordt volgens ons niet alleen door de aantallen vluchten en de tijdstippen veroorzaakt, maar ook door de vliegroutes.
5.3.5 Brommers/scooters
Wij missen hierbij motorfietsen. Op veel wegen wordt hinder veroorzaakt door hard optrekkende motorfietsen.
5.3.4. Burenoverlast
Burenoverlast is geborgd via het integraal veiligheidsbeleid. De GGD-meter laat zien dat burenoverlast in onze gemeente relatief hoog scoort. Zien we dit thema terug in het omgevingsprogramma Leefkwaliteit?
Pagina 29
Op deze pagina staat een kaart uit de ‘Notitie, Actieplan Geluid, plandrempelscenario’s’ d.d. 18 januari 2024 van dBvision. Het actieplan bevat nog geen verwijzing naar deze notitie, terwijl het voor inwoners nuttige informatie bevat. Wij stellen daarom voor in het actieplan de notitie van dBvision te noemen en deze op de gemeentelijke website te plaatsen, waarnaar verwezen kan worden.
Overige punten
In ons advies van 6 maart 2024 hebben wij aspecten benoemd, die voor zover wij kunnen nagaan niet terugkomen in dit actieplan, zoals het effect van cumulatieve geluidhinder en de vragen, overwegingen en adviezen die staan op pagina’s 3 en 4 van ons advies.
Industrielawaai
In de themapagina over het actieplan in Gemeenteberichten d.d. 13 november 2024 staat: ‘Het gaat hierbij om omgevingslawaai dat door verkeer en industrielawaai (bedrijven) wordt veroorzaakt, niet om geluidsoverlast door buren’. Als wij het actieplan goed hebben gelezen, komt ‘industrielawaai’ niet in het plan voor. Oplettende inwoners zullen zich wellicht afvragen wat de gemeente doet tegen overlast door industrielawaai. Komt dit wel aan de orde in het omgevingsprogramma Leefkwaliteit?
Overlast airco’s en warmtepompen
Steeds meer mensen plaatsen een airco (of meerdere) aan hun huis of een warmtepomp. De geluidseisen zijn hiervoor aangescherpt, maar nog steeds mogen ze best veel geluid maken: Geluidseisen warmtepompen en airco’s worden aangescherpt | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl. Hoe gaat de gemeente hier mee om? Op welke manier worden bewoners beschermd tegen dit soort geluidsoverlast?
Tot slot
Het Milieuplatform vertrouwt erop, dat wij met onze opmerkingen en aanbevelingen een positieve bijdrage hebben geleverd aan de completering van het actieplan.
Wij zijn graag bereid onze reactie nader in een gesprek toe te lichten.
Hartelijke groet,
Namens het Milieuplatform,
Paul Clabbers
Vraagstelling
Het College van B&W van Pijnacker-Nootdorp is voornemens een Omgevingsprogramma Leefkwaliteit uit te werken. Dit betreft een nadere uitwerking van de Omgevingsvisie op de onderwerpen milieu en veiligheid en een actualisatie van bestaand regionaal en lokaal beleid op deze onderwerpen. Volgens de huidige planning zal de Kaderstellende Notitie voor dit Omgevingsprogramma eind Q1 2025 in de Gemeenteraad worden besproken. Ten behoeve van de opstelling van deze notitie heeft het College aan het Milieuplatform de volgende vragen voorgelegd m.b.t. proces en inhoud van het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit:
- Heeft het Milieuplatform adviezen met betrekking tot begrenzing van het Omgevingsprogramma (welke deelonderwerpen wel/niet in het programma)?
- Heeft het Milieuplatform adviezen over de inhoud (beleid 10 jaar, uitvoeringsmaatregelen 5 jaar)?
- Welke partijen moeten betrokken worden bij het opstellen van het Omgevingsprogramma?
- Welke deelonderwerpen zouden volgens het Milieuplatform prioriteit moeten krijgen (max. 5)?
Beschikbare informatie
Het Milieuplatform beschikt over de volgende, door de gemeente beschikbaar gestelde informatie:
- De presentatie “Omgevingsprogramma Leefkwaliteit voor Milieuplatform 14-10-2024”, zoals per mail gedeeld op 9 oktober 2024;
- Een mondelinge toelichting op de presentatie door Gerald Stam tijdens de vergadering van het Milieuplatform op 14 oktober 2024.
Algemene vragen en overwegingen
- De term “leefkwaliteit” als titel voor dit Omgevingsprogramma is wat verwarrend. Wanneer men “Leefkwaliteit” interpreteert als “kwaliteit van het leven” in de gemeente Pijnacker-Nootdorp dan denkt men aan veel meer aspecten dan alleen milieu en (externe) veiligheid. Dan kan het ook gaan over bijvoorbeeld ontplooiingsmogelijkheden, prettig wonen, het niveau van voorzieningen en sociale cohesie, aspecten die juist veelal in andere thematische omgevingsprogramma’s worden behandeld. Een titel als “Kwaliteit van de leefomgeving” is al specifieker, al kunnen daar ook aspecten van ruimtelijke inrichting, voorzieningen, recreatiemogelijkheden, e.d. in worden begrepen. Afhankelijk van de uiteindelijk door het College te bepalen afbakening van het programma is een meer prozaïsche en pragmatische titel als “Milieu en (externe) veiligheid” duidelijker. Omdat de thema’s van de verschillende programma’s elkaar beïnvloeden, is er onvermijdelijk enige overlap tussen de verschillende themagerichte omgevingsprogramma’s. Het is echter onnodig verwarrend, bijv. voor partijen die betrokken worden bij de participatie, als de titels meer overlap suggereren dan nodig is.
- Hoewel in de aangeleverde presentatie wel enige informatie wordt gegeven over welk bestaand beleid onderdeel wordt van het nieuwe Omgevingsprogramma Leefkwaliteit, ontbreekt het ons aan een voldoende helder overzicht. Dit geldt ook voor andere (voorgenomen) omgevingsprogramma’s. We bevelen aan om een matrix op te stellen waarmee duidelijk wordt aangegeven welke bestaande beleidsdocumenten op zullen gaan in welke omgevingsprogramma’s (en ook welke niet).
Ons Advies
Adviezen met betrekking tot begrenzing van het Omgevingsprogramma
- Het Milieuplatform heeft de indruk dat er geen onderwerpen vergeten zijn bij de scoping van het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit. Wel staan er enkele onderwerpen op de lijst die wat ons betreft niet (of niet per se) thuishoren in dit programma.
- Het Milieuplatform adviseert om het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit te begrenzen op klassieke thema’s m.b.t. milieu en externe veiligheid volgens definities zoals die ook in conventionele beleidsprogramma’s op deze thema’s worden gehanteerd. Daarmee is het programma breed genoeg. Dat betekent dat de belangrijkste onderwerpen zouden moeten zijn:
- Luchtkwaliteit
- Waterkwaliteit
- Bodemkwaliteit
- Licht/donker (lichthinder)
- Geluid
- Geur
- Afval
- Milieuzonering
- Externe veiligheid
- M.n. het deelthema veiligheid kan in de context van dit programma breder of smaller geïnterpreteerd worden. Het Milieuplatform adviseert om in het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit te focussen op externe veiligheid.
- Sociale veiligheid (o.a. in relatie tot criminaliteit) lijkt ons beter te passen in het Omgevingsprogramma Hechte samenleving. Onder de term sociale veiligheid wordt verstaan de bescherming of het zich beschermd voelen tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door of dreigt van de kant van menselijk handelen in de openbare ruimte. De laatste jaren is er een verbreding van het begrip sociale veiligheid te zien in termen van de afwezigheid van gedragingen (m.n. door burgers) die hinder, overlast of gevoelens van onbehagen opleveren voor medeburgers. Beleid voor sociale veiligheid is voornamelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten, politie en welzijnsorganisaties.
- Aspecten als de (sociale) veiligheid van de fysieke leefomgeving / openbare ruimte, en fysieke veiligheid, zoals technische en brandveiligheid van gebouwen en voorzieningen, passen beter in thematische programma’s die gericht zijn op de gebouwde omgeving, omdat deze programma’s beleid en voorschriften bevatten die direct aangrijpen op kwaliteiten van de gebouwde omgeving die deze veiligheidsaspecten beïnvloeden.
- Fysieke veiligheid betreft het werkveld dat met name is gericht op rampenbestrijding en crisisbeheersing. Fysieke veiligheid is in de huidige situatie belegd bij de primaire hulpverleningsdiensten (brandweer, GHOR en politie) en de coördinerende Veiligheidsregio’s. Er is daarmee een relatie met externe veiligheid, maar de vraag is of beleid m.b.t. het optreden van hulpdiensten bij externe veiligheidsincidenten geregeld moet worden in hetzelfde beleidsdocument als beleid m.b.t. de eisen die worden gesteld aan activiteiten die potentieel gevaar voor de externe veiligheid opleveren.
Adviezen over de inhoud van het Omgevingsprogramma
M.b.t. de Kaderstellende notitie
- Het Milieuplatform adviseert om in de Kaderstellende notitie niet alleen aan te geven waar het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit wel en niet over gaat, maar om voor zover mogelijk ook al aan te geven wat de ambities op hoofdlijnen zijn voor de verschillende thema’s binnen het programma.
- In dat kader adviseren we het College om zoveel mogelijk de lat hoger te leggen dan het voldoen aan wettelijke eisen en normen. Dit is in lijn met ons advies m.b.t. de plandrempel geluid. Nu of op korte termijn geldende normen voor bijv. luchtkwaliteit zijn geen eindpunt maar een tussenstap op weg naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Het Omgevingsprogramma dient dus niet enkel gericht te zijn op het halen van de in de planperiode geldende normen, maar moet ook ontwikkelingen in gang zetten die er voor zorgen dat verdere verbeteringen voorbij de planperiode gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast is het belangrijk dat het College uitstraalt niet alleen aan normen te willen voldoen omdat dat moet, maar dat het de oprechte lange-termijnambitie heeft om de gemeente zo schoon, veilig en duurzaam te maken dat de negatieve effecten van milieu en veiligheid op mens en natuur verwaarloosbaar worden. Juist die expliciete ambitie kan er toe bijdragen dat er meer draagvlak ontstaat voor zaken die op korte termijn om uiteenlopende redenen niet gerealiseerd kunnen worden.
- De in de Omgevingswet opgenomen nieuwe bevoegdheid voor decentrale overheden om lokale omgevingswaarden voor luchtkwaliteit, waterkwaliteit en zwemwaterkwaliteit te stellen maakt het voor gemeenten mogelijk om lokaal meer ambitie vast te leggen dan vereist is om landelijke normen te halen. In het licht van bovenstaande staat het Milieuplatform positief tegenover het voornemen van het College om bij de ontwikkeling van het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit het definiëren en gebruiken van omgevingswaarden te overwegen. Daarbij is het helder dat dit alleen mogelijk is voor aspecten van leefkwaliteit waar de gemeente zelf voldoende invloed op heeft. Onderzoek naar het potentieel van lokale maatregelen is dus belangrijk om de keuze voor het wel / niet hanteren van omgevingswaarden te kunnen onderbouwen.
- We adviseren om deze lange-termijnambitie samen te vatten in een aansprekend motto bij het omgevingsprogramma. Deze kernachtige samenvatting geeft in tekst de ‘stip op de horizon’ weer. Omdat we nu nog niet weten wat de exacte titel en inhoud van het omgevingsprogramma worden en niet op de hoogte zijn van het ambitieniveau, kunnen we nog geen suggestie doen voor dit motto.
M.b.t. luchtkwaliteit
- Pijnacker-Nootdorp heeft het Schone Lucht Akkoord (SLA) ondertekend. In dat akkoord hebben Rijk, provincies en deelnemende gemeenten afgesproken samen te streven naar een gezondheidswinst van minimaal 50 procent in 2030 ten opzichte van 2016. We adviseren het College om het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit concreet te maken wat die doelstelling betekent voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp, zowel wat betreft concrete doelen m.b.t. milieufactoren die de gezondheid van inwoners beïnvloeden als wat betreft beleid voor verbetering op deze factoren. Het is van belang om daarbij te beseffen dat het voldoen aan wettelijke normen voor bijvoorbeeld luchtkwaliteit niet voldoende hoeft te zijn voor het bereiken van 50% gezondheidswinst.
- Een andere afspraak uit het Schone Lucht Akkoord is dat partijen toewerken naar de WHO-advieswaarden in 2030. De advieswaarden uit 2005 zijn daarbij volgens het akkoord uitgangspunt. Deze advieswaarden zijn voor PM10 en PM2,5 significant lager dan de huidige EU-grenswaarden voor concentraties van luchtverontreinigende stoffen. Op 14 oktober 2024 heeft de Europese Raad een nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit aangenomen. Vanaf 2030 gelden er strengere eisen voor o.a. fijnstof en stikstofdioxide. Voor PM2,5 en PM10 komen de nieuwe normen overeen met het streefdoel voor 2030 van het Schone Lucht Akkoord. Voor NO2 is er een extra inspanning nodig. De ambitie van de Europese Commissie is dat in 2050 wordt voldaan aan nieuwe, in 2021 vastgestelde WHO-advieswaarden, in lijn met de visie ‘Zero Pollution’ die de EU heeft geformuleerd. Deze advieswaarden zijn voor NO2 en PM2,5 nog weer een factor twee lager dan de nieuwe EU grenswaarden.
- In het licht van bovenstaande en gegeven de looptijd van het Omgevingsprogramma (10 jaar) adviseert het Milieuplatform om voor luchtkwaliteit ambities te formuleren die verder gaan dan de nieuwe EU grenswaarden voor 2030. Daarbij zijn we ons er van bewust dat het grootste deel van de concentratie van luchtverontreinigende stoffen in onze gemeente niet afkomstig is van bronnen binnen de gemeente. Omdat het echter zeer waarschijnlijk is dat de toekomstige normen niet gehaald kunnen worden met alleen bronbeleid op Europees en nationaal niveau, is het van belang om ook maximaal bij te dragen via maatregelen op lokaal niveau. Dit geeft ook invulling aan de inspanningsverplichting die de gemeente aangegaan is met ondertekening van het SLA.
- Zoals eerder genoemd kunnen omgevingswaarden worden gebruikt voor de definitie van ambities die verder gaan dan de normen. Gebruik daarvan impliceert echter wel meer dan een inspanningsverplichting. Het verplicht tot monitoren en het nemen van gerichte maatregelen.
- Een belangrijk aspect om expliciet aandacht aan te besteden is het effect van houtstook op de luchtkwaliteit en de gezondheid van omwonenden. Verschillende Nederlandse gemeenten formuleren daar nu reeds vergaand beleid op. Het Milieuplatform adviseert om ook in onze gemeente beperkingen op te leggen aan houtstook. Zie ook de opmerkingen hierover onder het kopje “M.b.t. geurhinder”.
- Bij het identificeren van emissiebronnen waar lokaal beleid invloed op heeft, is het verstandig om verder te kijken dan alleen naar verkeer, verwarming van huizen en uitstoot van tuinbouwbedrijven en bedrijven op bedrijventerreinen. In wijken met veel horeca blijken bijvoorbeeld emissies van restaurants ook lokaal tot aantasting van de luchtkwaliteit te kunnen leiden. Dit kan m.n. in de dorpskernen aan de orde zijn, wat feitelijk gebieden zijn met (kleinschalige) functiemenging.
M.b.t. water(kwaliteit)
- De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) verplicht EU-lidstaten tot het realiseren en behouden van chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlaktewater en grondwater. De EU-lidstaten moeten deze ‘goede toestand’ uiterlijk in 2027 realiseren. Inmiddels is duidelijk dat Nederland in een groot deel van de waterlichamen de normen niet tijdig gaat halen. Hoewel waterkwaliteit primaire beleidsverantwoordelijkheid is van hoogheemraadschappen en provincies, is het in dat licht van groot belang dat ook gemeenten hun rol gaan pakken om te zorgen dat de doelen zo snel mogelijk worden gehaald. De definiëring van een Omgevingsprogramma Leefkwaliteit is dus een uitgelezen kans om expliciet te maken welke rol de gemeente Pijnacker-Nootdorp in dit dossier voor zich ziet, in samenwerking met partijen zoals het Hoogheemraadschap van Delfland, en met welke middelen zij wil bijdragen aan het realiseren van de doelen.
- Waterkwaliteit gaat in onze regio m.n. over hoge concentraties nutriënten en de aanwezigheid van een groot aantal verschillende bestrijdingsmiddelen. In onze gemeente is vooral de tuinbouw een belangrijke bron van watervervuiling. Bronbeleid voor deze sector kan worden vastgelegd in dit omgevingsprogramma, maar ook in het Omgevingsprogramma Glastuinbouw, als onderdeel van beleid voor de verduurzaming van de lokale tuinbouw.
- Een goede waterkwaliteit is niet alleen belangrijk voor de gezondheid van mensen (direct of bijv. indirect via de bewatering van gewassen), maar vooral ook voor natuur en biodiversiteit. Een belangrijk punt van zorg daarbij is de impact van gewasbeschermingsmiddelen op de insectenstand en de vogelstand. Neonicotinoïden, zoals het inmiddels grotendeels verboden maar nog wel veel in ons oppervlaktewater aangetroffen insecticide Imidacloprid, doden de in het water levende larven van vliegende insecten die belangrijk zijn als voedsel voor opgroeiende weidevogelkuikens. Een belangrijk aandachtspunt m.b.t. waterkwaliteitsbeleid is dus het verminderen van de concentraties van deze stoffen in het oppervlaktewater in onze groene buitengebieden. Dit is extra belangrijk voor de Zuidpolder van Delfgauw waar provincie, gemeente en hoogheemraadschap samenwerken aan de realisatie van een weidevogelkerngebied, en waar schoon water een belangrijke randvoorwaarde is voor succes van het project. Daarbij is het onvoldoende dat per stof aan de geldende norm wordt voldaan. De optelsom van lage concentraties van verschillende stoffen heeft ook merkbare schadelijke effecten. Waterlichamen in groene gebieden dienen dus zoveel als mogelijk ontkoppeld te worden van waterlichamen waarmee water vanuit tuinbouwgebieden wordt afgevoerd.
- In het kader van zowel water- als bodemkwaliteit kan het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit aangeven op welke wijze de gemeente invloed kan uitvoeren op de wijze waarop agrarische graslanden binnen de gemeente worden beheerd door eigenaren en pachters. Belangrijke aspecten daarbij zijn het voorkomen van overbemesting en van verdichting van de bodem.
- Het Milieuplatform beveelt aan om ook beleid te formuleren om de waterkwaliteit van waterlichamen binnen de bebouwde kom te verbeteren. Natuurvriendelijke inrichting en beheer van oevers zijn daar belangrijke onderdelen van alsmede voorkoming van de influx van met nutriënten vervuild water uit hoofdwatergangen. Schoner oppervlaktewater in woonwijken kan overmatige rietgroei voorkomen, hetgeen ook om andere dan ecologische redenen door bewoners gewaardeerd wordt.
- Een specifiek aandachtspunt in dat kader is de ecologische waterkwaliteit in de Plas van Van Buijsen en de invloed daarop van de TEO-installatie (Thermische Energie uit Oppervlaktewater) die daar recent in gebruik is genomen. Mocht deze techniek in de toekomst ook op andere oppervlaktewateren in de gemeente worden toegepast, ter ondersteuning van de duurzame verwarming en koeling van woningen / gebouwen met WKO-installaties, dan dient het uitgangspunt te zijn dat de ecologische kwaliteit van die wateren er niet door verslechtert en dat de effecten worden gemonitord om dat zeker te stellen.
- Een aanvullende dimensie van waterkwaliteit betreft de kwaliteit van zwemwater. De Dobbeplas wordt steeds meer gebruikt voor zwemmen in natuurwater. De waterkwaliteit is daar echter m.n. ’s zomers wel problematisch en vaak te slecht. Het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit kan doelen en maatregelen definiëren om hier verbetering in te brengen.
M.b.t. bodem(kwaliteit)
- Voor bodemkwaliteit is het voor het Milieuplatform op dit moment onvoldoende duidelijk of er specifieke aandachtspunten zijn voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
- Het lijkt in ieder geval belangrijk om snel inzicht te krijgen of en in welke mate er binnen onze grenzen vervuiling is met PFAS.
- Een mogelijk relevant punt van aandacht is de bodemkwaliteit in gebieden waar de ruimte-voor-ruimteregeling wordt toepast om voormalige tuinbouwlocaties om te zetten naar woningbouwlocaties. De grond op deze locaties bevat zeer waarschijnlijk vervuiling met nutriënten en bestrijdingsmiddelen a.g.v. agrarische activiteiten in het recente of langer geleden verleden, die mogelijk ongezond is voor bewoners maar zeker nog lang uitloogt naar het oppervlaktewater.
M.b.t. licht/donker (lichthinder)
- Voor onze gemeente gaat dit vooral over de hinder voor mens en natuur (m.n. ook weidevogels in groene gebieden nabij tuinbouwlocaties) van assimilatieverlichting in de tuinbouw. Die hinder wordt met name veroorzaakt door een beperkt aantal bedrijven, die moeite hebben om te voldoen aan de geldende wetgeving en waarvoor de gemeente middels maatwerkvergunningen ontheffingen heeft verleend van de wettelijke beperkingen voor lichthinder. Deze vergunningen zijn in de afgelopen jaren regelmatig verlengd op een manier die misschien wel voldoet aan de letter van de wet maar niet aan de geest van de wet. Maatwerkvergunningen zijn bedoeld om bedrijven, die op de ingangsdatum van de wetgeving nog niet kunnen voldoen, meer tijd te geven. Dat betekent dat deze ontheffingen niet tot in het oneindige kunnen worden verlengd. Bij opeenvolgende verlengingen moet de vergunningverlener op zijn minst steeds strenger van de vergunningvrager eisen dat hij a) bewijst waarom hij nog niet aan de wet kan voldoen, b) een plan heeft over hoe hij aan het eind van de vergunningperiode wel aan de wet kan voldoen en c) in de tussentijd aantoonbaar alles wat redelijkerwijs wel kan inzet om al zoveel mogelijk aan de eisen van de wet tegemoet te komen. Het Milieuplatform adviseert om deze maatwerkvergunningen zo snel mogelijk te beëindigen.
M.b.t. geluid
- Het Milieuplatform heeft op 6 maart 2024 een advies uitgebracht over de nieuwe plandrempel geluid voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Uit het recent ter inzage gelegde Concept Actieplan geluid 2024-2029 begrijpen wij dat het College ons advies voor een ambitieuze plandrempel heeft overgenomen. We gaan er van uit dat deze plandrempel en het beleid om de komende jaren op zoveel mogelijk plekken aan die plandrempel te gaan voldoen onderdeel worden van het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit.
M.b.t. geur
- Er zijn het Milieuplatform op dit moment geen specifieke knelpunten m.b.t. geur(hinder) in onze gemeente bekend. Het participatietraject kan worden gebruikt om op te halen waar burgers welke geurhinder ervaren.
- Rook van open haarden, hout- en pelletkachels, vuurkorven en barbecues veroorzaakt op veel plaatsen overlast voor buren / omwonenden. Dit is voor een deel geurhinder en deels een luchtkwaliteitsprobleem (zie ook onder “M.b.t. luchtkwaliteit”). De rook bevat veel fijnstof en kankerverwekkende stoffen (PAK’s) en verergert gezondheidsklachten bij mensen met een longziekte. Er zijn veel manieren waarop mensen de overlast van houtstook en barbecues kunnen verminderen en de uitstoot van schadelijke stoffen kunnen beperken. De gemeente kan hier actief over communiceren. Verschillende Nederlandse gemeenten formuleren nu reeds vergaand beleid op houtstook. Het Milieuplatform adviseert om ook in onze gemeente beperkingen op te leggen aan houtstook.
M.b.t. afval
- Onder afvalbeleid dient niet alleen beleid voor het afval van burgers, zoals nu verzameld en verwerkt door Avalex, te worden verstaan maar ook beleid voor het afval van bedrijven in de gemeente.
- Een belangrijk aandachtspunt in de context van afvalbeleid is zwerfvuil. Mede in dat licht vragen we extra aandacht voor de locaties van afvalcontainers i.r.t. beleving van de omgeving, omdat er op een aantal locaties veel afval naast de containers wordt gedumpt.
- Afvalbeleid en beleid voor circulariteit zijn nauw met elkaar verbonden. Voor de korte termijn is een belangrijk thema op welke wijze in de gemeente afval het beste gescheiden kan worden. Op langere termijn is circulariteit nauw verbonden met een brede definitie van duurzaamheid. Het is het Milieuplatform niet bekend onder welk omgevingsprogramma het thema circulariteit valt. Als dat niet valt onder het thematische omgevingsprogramma m.b.t. energie/duurzaamheid (Omgevingsprogramma Warmte/Energie genoemd in het nieuwe energietransitieplan), dan bevelen we aan het in het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit op te nemen onder het onderwerp “afval”.
- M.n. voor bedrijven geldt dat de hoeveelheid afval die ze produceren en de mate waarin dit kan worden hergebruikt of gerecycled veel meer wordt bepaald door inkoop en productie dan door handelingen in de afvalfase zelf. Voor de tuinbouw kan aandacht voor deze aspecten in dit programma worden opgenomen of in het Omgevingsprogramma Glastuinbouw.
M.b.t. milieuzonering
- Milieuzonering zien wij als een uitwerking van beleid gericht op milieu en externe veiligheid m.b.t. de vestiging van bedrijven op verschillende locaties in de gemeente. Vanwege het integrale karakter van beleid in de context van de Omgevingswet is het goed om milieuzonering te regelen in een omgevingsprogramma dat ook over milieukwaliteit van de leefomgeving gaat.
- De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ontwikkelde een nieuwe manier voor milieuzonering van activiteiten in het omgevingsplan, onder de titel ‘Milieuzonering nieuwe stijl’.
M.b.t. externe veiligheid:
- Voor externe veiligheid is het voor het Milieuplatform op dit moment onvoldoende duidelijk of er specifieke aandachtspunten zijn voor de Pijnacker-Nootdorp. We hebben daarom geen specifieke adviezen.
- De vestiging van het OPCW op bedrijventerrein Heron brengt vanzelfsprekend zeer specifieke externe veiligheidsrisico’s en aspecten met zich mee. Het Milieuplatform heeft begrepen dat die geregeld zijn in specifiek beleid voor deze vestiging waarvan de inhoud confidentieel is. In principe zou hiervoor dus geen apart beleid hoeven worden opgenomen in het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit. Wel bevelen we aan om expliciet aandacht te besteden aan dat en hoe externe veiligheidsissues voor deze locatie geregeld zijn.
M.b.t. vuurwerk
- Vuurwerk is een onderwerp dat raakt aan verschillende aspecten van het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit. Uit de Publieke raadpleging onder de inwoners van Pijnacker-Nootdorp over vuurwerk (31 januari 2020) blijkt dat de ervaren overlast door burgers vooral gaat over geluidsoverlast voor mensen (85%), maar ook over afval en rommel op straat (56%) en overlast voor (huis)dieren (55%). Daarnaast veroorzaakt vuurwerk rond de jaarwisseling een verslechtering van de luchtkwaliteit en kunnen de ongelukken met vuurwerk als een veiligheidsissue gezien worden.
- Uit de aan het Milieuplatform verstrekte informatie is niet duidelijk of vuurwerk ook onder het Omgevingsprogramma Leefkwaliteit valt. Het Milieuplatform adviseert het College om expliciet aan te geven of dit wel of niet het geval is, en om in dat laatste geval aan te geven in welk omgevingsprogramma er wel beleid voor wordt geformuleerd.
- We gaan er van uit dat het College het VNG-standpunt deelt dat pleit voor een algeheel vuurwerkverbod. Zolang dat niet landelijk geregeld is, kunnen gemeenten volgens de VNG zelf ook regulerende bepalingen opnemen in de APV.
Participatie
- Partijen die volgens het Milieuplatform betrokken zouden moeten worden bij het opstellen van het Omgevingsprogramma zijn:
- partijen die bron zijn van emissies naar de leefomgeving of activiteiten uitvoeren die een risico vormen in de context van externe veiligheid;
- alle stakeholders die een inspanning moeten leveren voor de realisatie van de doelen van het programma;
- vertegenwoordigers van stakeholders die profiteren van de realisatie van de doelen van het programma;
- naast vertegenwoordigers van bedrijven en inwoners ook partijen die natuur- en milieubelangen vertegenwoordigen.
- M.n. voor thema’s waar beleving een belangrijk aspect is, zoals licht-, geluid- en geurhinder, is het van belang om in het participatietraject informatie op te halen waarmee een objectief beeld van deze beleving kan worden verkregen.
- We stellen voor om in het participatietraject vooral ook dilemma’s voor te leggen i.p.v. alleen open vragen te stellen over problemen en ambitieniveaus. Daarmee worden stakeholders bewuster gemaakt van eventuele trade-offs in de door het College te maken keuzes en wordt de consent voor deze keuzes versterkt.
Prioriteiten
- Uit de mondelinge toelichting hebben we begrepen dat er op dit moment nog geen informatie beschikbaar is over de stand van zaken m.b.t. verschillende milieu- en veiligheidsthema’s waarop het Omgevingsprogramma betrekking heeft en de technische en wettelijke mogelijkheden om op gemeentelijk niveau op die thema’s verbeteringen te realiseren. Het verzamelen van deze informatie is fase 1 van het project voor opstelling van het Omgevingsprogramma. Dergelijke informatie is echter wel van groot belang om de prioriteiten voor het programma vast te kunnen stellen. We hebben uit de mondelinge toelichting begrepen dat het College wel voornemens is om via een opdracht aan een extern bureau al begin 2025 met fase 1 te willen starten. We adviseren het College om de (evt. voorlopige) resultaten van dit onderzoek samen met de Kaderstellende Notitie voor te leggen aan de Gemeenteraad zodat de resultaten kunnen worden meegewogen in het raadsbesluit daarover. Als dat niet mogelijk blijkt, dan is het raadzaam de resultaten breed te delen in het kader van het participatietraject.
- Het Milieuplatform ziet de volgende thema’s als prioritair:
- waterkwaliteit
- luchtkwaliteit
- geluidhinder
Vraagstelling
In de vorige Actieplannen Geluid van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is de plandrempel voor geluidhinder vastgelegd op respectievelijk 70 dB (2013) en 65 dB (2018). Voor het nieuwe plan moet het College van Burgemeester en Wethouders een nieuwe keuze maken voor een plandrempel. Daartoe heeft de gemeente 3 varianten laten onderzoeken, waaruit het College een keuze zal maken. Het College vraagt het Milieuplatform om advies bij deze keuze.
De drie onderzochte varianten voor de plandrempel betreffen:
- 65 dB Lden: continuering van de bestaande plandrempel uit het vorige actieplan;
- 60 dB Lden: verlaging van plandrempel volgens trend uit voorgaande actieplannen;
- 55 dB Lden: waarde dichtst bij de advieswaarde van de World Health Organisation (WHO) en gelijk
aan de ondergrens van de geluidbelastingkaarten.
Bij de selectie van deze scenario’s zijn door de gemeente verschillende aspecten meegewogen die in
een presentatie op 13 september 2023 zijn toegelicht.
De vragen die het College aan het Milieuplatform stelt zijn de volgende:
- Zijn er nog andere aspecten die meegewogen zouden moeten bij het bepalen van de scenario’s?
- Kan het Milieuplatform zich vinden in de drie scenario’s waaruit het College een keus zal maken?
- Welk scenario adviseert het Milieuplatform, en waarom?
Beschikbare informatie
Het Milieuplatform beschikt over de volgende, grotendeels door de gemeente beschikbaar gestelde
informatie:
- De informatie die door de gemeente met het Milieuplatform is gedeeld in een bijeenkomst op 13 september 2023 in de vorm van een powerpoint-presentatie en mondelinge toelichting;
- Naderhand toegestuurde kaarten met locaties van geïdentificeerde knelpunten bij verschillende onderzochte plandrempels;
- NOTITIE – Actieplan Geluid, plandrempelscenario’s, van bureau dBvision;
- Documentatie m.b.t. het vorige Actieplan Geluid.
- Publiek toegankelijke informatie over wetgeving en advieswaarden voor geluidhinder zoals samengevat in Bijlage A.
Ons Advies
Het Milieuplatform kan zich vinden in de 3 varianten voor de plandrempel, die het College heeft laten
onderzoeken en waaruit het College een keus wil maken. Een nadere onderbouwing van dit advies is
te vinden in Bijlage B.
Het Milieuplatform kan zich vinden in de aspecten die het College heeft meegewogen in de selectie van de 3 varianten. Daarbij heeft het Milieuplatform wel de volgende kanttekeningen en aanbevelingen:
- Bij de uitwerking en implementatie van het Actieplan Geluid, op basis van een gekozen plandrempel, dient het aspect “Wat willen bewoners?” nadrukkelijk te worden meegewogen. Enerzijds is dat omdat berekeningen geen goed beeld geven van de hinder die bewoners daadwerkelijk ervaren, aangezien dit verschilt per woning en persoon. Maar anderzijds is dit ook
belangrijk omdat te nemen maatregelen ook negatieve impacts op andere aspecten van de kwaliteit van de leefomgeving kunnen hebben. Bijvoorbeeld als het gaat om plaatsing van geluidwerende objecten is het voorstelbaar dat de waardering van bewoners voor hun vrije uitzicht zwaarder weegt dan de hinder die zij van een nabij gelegen weg of spoor ondervinden en waaraan zij gewend zijn geraakt. Het is daarom belangrijk om bewoners goed te betrekken bij de keuze van maatregelen en de afweging van mogelijk tegenstrijdige belangen en effecten. - Dat er vanwege het gemeentelijk handelingsperspectief wordt gefocust op gemeentelijke wegen is terecht. Het Milieuplatform adviseert het College wel om met andere overheden in overleg te gaan en samen te werken om er voor te zorgen dat deze overheden eveneens maatregelen nemen en om te zorgen dat zij in de plannen die zij maken en uitvoeren binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp voldoende rekening houden met de wensen van bewoners. Het is van groot belang dat bewoners voldoende betrokken worden bij / inspraak hebben in maatregelen die door andere overheden worden genomen om de geluidhinder door die andere bronnen te verminderen. Overleg is ook zinvol om te voorkomen dat de gemeente onnodig maatregelen neemt omdat de andere overheden al voldoende maatregelen nemen om de plandrempel te halen binnen de gemeentegrens.
- Hoewel er haken en ogen zitten aan het berekenen en meewegen van cumulatieve geluidhinder, vooral omdat hinder door verschillende bronnen verschillend wordt beleefd, gaat de voorkeur uit naar het juist wel in beschouwing nemen van cumulatie.
- Het Milieuplatform kan zich vinden in de conclusie dat differentiatie van de plandrempel naar gebiedstypen sterke nadelen heeft, maar beveelt aan om bij het opstellen van het Actieplan Geluid wel gebiedsgerelateerde overwegingen mee te nemen in de selectie van welke maatregelen waar genomen gaan worden.
Het Milieuplatform adviseert het College om van de drie onderzochte varianten de plandrempel van 55 dB Lden te kiezen voor het nieuwe Actieplan Geluid. De belangrijkste overwegingen daarbij zijn:
- 55 dB Lden komt het dichtst in de buurt van de streefwaarde die door de WHO wordt geadviseerd en is gelijk aan de voorkeurswaarde die nu voor gemeentelijke en provinciale wegen is opgenomen in de Omgevingswet. Daarmee is het een plandrempel waar op langere termijn zeer waarschijnlijk toch naar toe gewerkt moet worden.
- Bewoners van locaties met een geluidbelasting van 55 dB Lden hebben een grote kans om ernstig geluidgehinderd te zijn. Het is belangrijk dat het beleid dat erkent en dat dit in de beleidsdocumenten expliciet in kaart wordt gebracht, ook als er op korte of middellange termijn nog geen of maar beperkt maatregelen genomen kunnen worden.
- Door te kiezen voor 55 dB Lden laat de gemeente zien de ambitie te hebben om waar mogelijk problemen m.b.t. geluidhinder ook daadwerkelijk op te lossen.
- Bovenstaande argumenten maken ook dat kiezen voor een ambitieuze plandrempel past in het denken over Brede Welvaart. Een belangrijk aspect daarvan is toenemende aandacht voor verdelingseffecten van zowel autonome ontwikkelingen (m.b.t. bijvoorbeeld verkeersdrukte) als beleidsmaatregelen (bijv. aanleg of aanpassing van infrastructuur). Een ander aspect is een transitie in beleid van “predict & provide” ( waarbij maatregelen worden genomen om door wetgeving ontstane knelpunten op te lossen) naar “decide & provide” (waarbij beleid wordt gebaseerd op een gedeeld beeld van de wereld waar we in willen leven en de doelen die we daarvoor nastreven).
- Kiezen voor een ambitieuze plandrempel zorgt er ook voor dat mogelijke meekoppelkansen bij ruimtelijke ingrepen maximaal benut worden en dat deze ruimtelijke ingrepen toekomstbestendig zijn. Dit voorkomt in veel gevallen ook extra kosten op langere termijn en zorgt dus mogelijk voor een doelmatiger inzet van publieke middelen.
- Nadere overwegingen over de drie varianten voor de plandrempel zijn te vinden in Bijlage B.
Met betrekking tot de in het Actieplan Geluid op te nemen maatregelen geeft het Milieuplatform het College de volgende adviezen mee:
- Zet een deel van de beschikbare middelen in om de grootste knelpunten zo goed mogelijk op te lossen en zet een ander deel zodanig in dat er voor zoveel mogelijk inwoners een merkbare reductie van de geluidhinder mee wordt bereikt.
- Leg goed uit waarom locaties wel of niet op korte of middellange termijn gesaneerd worden, welk niveau van verbetering er daarbij per locatie wordt nagestreefd en waarom er voor de geselecteerde maatregelen wordt gekozen.
- Geef bij de per locatie gekozen combinatie van middelen duidelijk aan hoeveel geluidreductie er van verwacht wordt en in welke mate er dus naar de plandrempel wordt toegewerkt.
- Betrek bewoners goed bij de nadere uitwerking en uitvoering van maatregelen en pas in die fase alsnog een doelmatigheidstoets toe.
Overige vragen, overwegingen en adviezen
Op basis van de bestudeerde informatie heeft het Milieuplatform nog een aantal vragen, overwegingen en adviezen die van belang kunnen zijn voor de verdere uitwerking van het Actieplan Geluid:
Is bij de berekening van het aantal geluidgehinderde locaties en inwoners alleen gekeken naar de geluidsdruk aan de gevel of is ook rekening gehouden met de specifieke eigenschappen van de woningen (bijv. mate van geluidisolatie)? Indien geen rekening is gehouden met de eigenschappen van de woningen, adviseren wij om dat bij de selectie van op korte en middellange termijn te saneren locaties en de uitwerking van maatregelen wel te doen.
- De in het rapport van bureau dBvision beschouwde maatregelen betreffen enkel snelheidsmaatregelen, aanpassingen aan het wegdek en geluidschermen. Waarom zijn
(isolatie)maatregelen aan woningen buiten beschouwing gelaten? - In het rapport van dBVision wordt gesteld dat een verlaging van de maximumsnelheid naar 30
km/uur voor het merendeel van de gemeentelijke wegen niet zinvol lijkt, omdat deze maatregel
in de praktijk naar verwachting onvoldoende afgedwongen kan worden. Het is onduidelijk of dat
de mening van dBvision is of van de ambtelijke werkgroep die de maatregelen geselecteerd heeft.
Naar de mening van het Milieuplatform is verlaging van de maximumsnelheid naar 30 km/uur
ook zinvol als hier niet op gehandhaafd wordt, omdat een groot deel van de weggebruikers in dat
geval toch snelheid zal minderen, wat tot een lagere geluidproductie leidt. - Een lage plandrempel betekent automatisch ook een lange termijn voor het nemen van
maatregelen om alle bij die plandrempel optredende knelpunten aan te kunnen pakken. Het
verdient aanbeveling om bij planningen voor de lange termijn rekening te houden met externe
ontwikkelingen in de geluidsproductie van verkeer zoals een mogelijke toename van de verkeersintensiteit maar ook een mogelijke afname in de geluidsproductie van bromfietsen, auto’s en vrachtwagens door de toenemende inzet van elektrische aandrijving. - In de NOVI (Nationale Omgevingsvisie) wordt gesteld dat het Kabinet ernaar streeft om in 2030 te
voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Daarbij wordt overigens niet specifiek over geluid gesproken (er zijn ook WHO-advieswaarden voor o.a. luchtkwaliteit). Maar als deze ambitie ook voor geluid zou gelden, dan is een belangrijke vraag welke maatregelen de rijksoverheid daarbij voorziet en op welke wijze zij gemeenten in de komende 7 jaar gaat helpen om die advieswaarden te bereiken. - De wet geluidhinder en actieplannen gebaseerd op een plandrempel focussen op reductie van de
gemiddelde geluidsbelasting op plaatsen waar die hoog is. Maar geluidhinder wordt niet alleen
bepaald door de gemiddelde geluidsbelasting. Is het mogelijk om bij de uitwerking / uitvoering
van het actieplan ook specifieke maatregelen mee te nemen voor hinderbronnen die door dit
beleid niet worden aangepakt of voor (verkeersgerelateerde) bronnen die meer ervaren hinder
opleveren dan wordt gerepresenteerd door de gemiddelde geluidsbelasting? - Het huidige beleid schrijft voor dat de geluidbelasting in klassen van 5 dB in kaart wordt gebracht
vanaf 55 dB Lden en 50 dB Lnight. Aan de hand van deze gegevens wordt het aantal ernstig
gehinderden en slaapverstoorden berekend. Het RIVM stelt dat deze berekening een
onderschatting geeft, aangezien ernstige hinder ook onder 55 dB Lden optreedt en ernstige
slaapverstoring ook onder de 50 dB Lnight. En als de ambitie is om op termijn aan de WHO-
advieswaarden te voldoen volstaat het niet om geluidhinder alleen vanaf 55 dB Lden en 50 dB Lnight in kaart te brengen. Het Milieuplatform adviseert derhalve de gemeente om in het vervolg lagere drempelwaarden te hanteren voor het opstellen van geluidbelastingkaarten. De op pag. 14 van de powerpoint genoemde argumenten dat een plandrempel onder 55 dB Lden niet mogelijk is
omdat de geluidkaarten niet lager gaan dan deze waarden en dat het kostbaar en tijdrovend zou
zijn om kaarten te maken voor lagere niveaus van geluidsbelasting zijn niet steekhoudend. - Specifieke vragen n.a.v. de NOTITIE – Actieplan Geluid, plandrempelscenario’s, van bureau dBvision, zijn opgenomen in Bijlage C.
Dit advies bevat de volgende bijlagen:
- Bijlage A – (Inter)nationaal beleid
- Bijlage B – Overwegingen m.b.t. verschillende plandrempelwaarden
- Bijlage C – Vragen en opmerkingen m.b.t. rapport dBvision
Bijlage A – (Inter)nationaal beleid
Het beleid
- In een actieplan m.b.t. omgevingslawaai wordt aangegeven hoe een te hoge geluidbelasting
aangepakt gaat worden. Onderdeel hiervan is het vaststellen van een plandrempel. Een plandrempel is geen wettelijke norm, maar een waarde waarboven de opsteller van het plan
maatregelen nodig acht. - Doel van het gemeentelijke actieplan is bestrijden van de schadelijke gevolgen van omgevingsgeluid, maar ook het behouden van plekken waar de geluidkwaliteit goed is.
- Gemeenten hebben een inspanningsverplichting om de hen vastgestelde plandrempel te halen,
geen resultaatverplichting. Er is ook geen tijdlimiet voor het nemen van maatregelen. Dat
betekent dat een plandrempel ambitieuzer kan worden gedefinieerd dan binnen de planperiode
realiseerbaar is. - De plandrempel is van toepassing op bestaande situaties, dus niet op nieuwbouwlocaties.
Overschrijding van de plandrempel geeft aanleiding tot het nemen van maatregelen om de
geluidbelasting te verminderen. - De EU-richtlijn vereist als onderdeel van het actieplan maatregelen om stille gebieden binnen de
bebouwde kom van een agglomeratiegemeente te beschermen tegen een toename van geluidhinder en normopvulling te voorkomen. - Er is geen toezicht vanuit Rijksoverheid of EU op uitvoering van de actieplannen.
Verantwoordelijke overheden kunnen in theorie wel door burgers ter verantwoording worden
geroepen.
De WHO advieswaarden
De Wereldgezondheidsorganisatie heeft advieswaarden opgesteld voor de maximaal aanvaardbare
geluidhinder door wegverkeer, railverkeer, vliegtuigen en andere bronnen. Deze advieswaarden zijn
gebaseerd op onderzoek naar de schadelijke impact van geluidhinder op gezondheid. Overheden
zouden de ambitie moeten hebben dat op afzienbare tijd overal aan deze advieswaarden wordt
voldaan.
Op pagina 8 van de powerpoint over het Actieplan Geluid wordt gesteld dat de WHO voor wegverkeer een maximum van 52 dB Lden adviseert en voor railverkeer 53 dB Lden. In het WHO-rapport
“Environmental Noise Guidelines for the European Region”3 worden echter 53 resp. 54 dB Lden als
maximum waarden genoemd, zoals ook geciteerd door verschillende Nederlandse en Europese
bronnen 4,5.
Nederlandse GGDs adviseren nog lagere grenswaarden van 50 dB Lden en 40 dB Lnight omdat pas onder deze waarden de gezondheidsimpacts daadwerkelijk verwaarloosbaar worden.
Tabel van pagina “Advieswaarden omgevingsgeluid van de WHO” op RIVM-website:
Bron | Jaargemiddelde blootstelling | Onderbouwing | Nachtelijke Blootstelling | Onderbouwing |
---|---|---|---|---|
Wegbeheer | 53 dB Lden | 10% ernstige hinder bij 53,3 dB Lden | 45 dB Lden | 3% ernstige slaapverstoring bij 45,4 dB Lden |
Railverkeer | 54 dB Lden | 10% ernstige hinder bij 53,7 dB Lden | 44 dB Lden | 3% ernstige slaapverstoring bij 43,7 dB Lden |
Vliegverkeer | 45 dB Lden | 10% ernstige hinder bij 45,4 dB Lden | 40 dB Lden | 11% ernstige slaapverstoring bij 40 dB Lden |
Tabel uit “Environmental noise in Europe – 2020, EE Report No 22/209
Table 3.2 Recommendations from the WHO environment noise guidelines
Noise indicator | Road | Rail | Air |
---|---|---|---|
Lden | 53 dB | 54 dB | 45 dB |
Lnight | 45 dB | 44 dB | 40 dB |
Omgevingswet
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet ingegaan. De Omgevingswet bundelt en vernieuwt de wetten
voor de leefomgeving en bevat ook normen voor geluid, die deels zijn bijgesteld t.o.v. eerdere
wetgeving. Een aantal normen is wat omhoog gegaan. De standaardwaarde voor gemeentewegen
wordt 53 dB, terwijl die 48 dB was. De grenswaarde is 70 dB, in plaats van 68 dB. Dit komt door een
wijziging in de berekeningsmethode en het gelijktrekken van de normen.
Bijlage B – Overwegingen m.b.t. verschillende plandrempelwaarden
M.b.t. de optie van een hogere plandrempel dan 65 dB Lden
- Het Milieuplatform is van mening dat een hogere plandrempel dan 65 dB Lden niet in lijn is met de
Omgevingswet die stuurt op creëren en behouden van een gezonde leefomgeving. Omdat er geen deadline zit op het uitvoeren van maatregelen uit het actieplan kan beperkte beschikbaarheid van middelen ook geen overtuigend argument zijn om de plandrempel te verhogen.
M.b.t. een plandrempel van 65 dB Lden
- De WHO-advieswaarden voor geluidhinder door weg- en railverkeer liggen veel lager dan de huidige plandrempel. Daarnaast moet milieubeleid in algemene zin altijd gericht zijn op vermindering van schadelijke impacts tot acceptabel geachte niveaus. Deze algemene argumenten spreken tegen handhaving van de huidige plandrempel.
- Bij de huidige plandrempel komen er weinig knelpunten naar voren. Het handhaven van de
huidige plandrempel zal er toe leiden dat bij andere toch te nemen maatregelen aan wegen en
inrichting van de openbare ruimte kansen niet voldoende worden meegenomen om de
geluidhinder te reduceren op locaties waarvan nu al voorzien kan worden dat die bij een
volgende bijstelling van de plandrempel wel als knelpunt naar voren komen. Later alsnog
maatregelen nemen om aan de nieuwe plandrempel te voldoen is, in combinatie van de kosten
voor aanpassingen die reeds op korte termijn gedaan worden, mogelijk in totaal duurder dan nu
al anticiperen op een lagere plandrempel. - Het is bij deze plandrempel zelfs mogelijk dat er, vanwege andere redenen, maatregelen worden
genomen aan wegen en inrichting van de openbare ruimte die de geluidhinder verergeren. Zie
bijvoorbeeld de Kerkweg in Nootdorp, waar de gemeente nu plannen voorbereidt voor
aanpassingen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Tijdens een informatieavond is gesproken
over mogelijke snelheid reducerende maatregelen zoals kinderkopjes of klinkers. Dergelijke
maatregelen verhogen de geluidproductie. Het kan zijn dat de weg met deze aanpassingen nog
wel binnen een plandrempel van 65 dB valt, maar dat deze maatregelen niet toepasbaar zijn bij
een plandrempel van 60 dB of 55 dB.
M.b.t. een plandrempel van 60 dB Lden
- Verdere verlaging van de plandrempel met 5 dB Lden t.o.v. de vorige planperiode lijkt een logische
voortzetting van de trend uit eerdere plannen en is in lijn met het algemene uitgangspunt dat
zolang impacts niet onder acceptabele waarden liggen er steeds gestreefd moet worden naar
significante verbetering.
M.b.t. een plandrempel van 55 dB Lden
- Het gat tussen de huidige plandrempel en de variant 55 dB Lden is erg groot. Iedere reductie met 3
dB vereist een afname van de geluidsenergie met een factor 2. Een 10 dB reductie vereist een
afname van de gemiddelde geluidsenergie met een factor 10. Om dat te bereiken door
vermindering van de verkeersintensiteit zou deze met 90% moeten worden teruggebracht. Om
van 60 naar 55 dB Lden te gaan is een afname van de gemiddelde geluidsenergie met 70% nodig. - Dat betekent dat een plandrempel van 55 dB Lden wel goede ambities weergeeft in de richting van
voldoen aan de WHO advieswaarde, maar dat reductie van de geluidhinder tot onder de
plandrempel zeer waarschijnlijk niet op korte tot middellange termijn voor alle geluidgevoelige
objecten in de gemeente gerealiseerd kan worden.- De vraag is dus of er op korte en middellange termijn voldoende potentiële maatregelen beschikbaar zijn om locaties die boven een plandrempel van 55 dB Lden uitkomen te saneren naar een geluidsniveau onder die drempel. Dit geldt m.n. voor objecten /locaties die al bij plandrempels van 65 of 60 dB Lden als knelpunten worden geïdentificeerd.
- Kiezen voor een plandrempel van 55 dB Lden betekent dat er op veel locaties op korte of langere
termijn – door gebrek aan geschikte maatregelen of beperkte financiële middelen – geen of
onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om aan de plandrempel te voldoen. Dit
creëert dan een situatie met een groot gat tussen de uitgestraalde ambitie en de genomen
maatregelen. Dat kan door burgers als inconsistent worden ervaren. Er moet dan goed worden
uitgelegd waarom op bepaalde plekken op korte-/middellange wel – al dan niet toereikende –
maatregelen worden genomen en andere locaties niet of minder. - Een belangrijk voordeel van een plandrempel van 55dB Lden is dat er bij alle aanpassingen in de
openbare ruimte die toch al gepland staan, meteen rekening kan worden gehouden met een
ambitie waar op langere termijn sowieso naar gestreefd moet worden. Het zou jammer zijn als er
de komende jaren bij te realiseren projecten uit wordt gegaan van 65dB Lden, terwijl verwacht
mag worden dat over 5 of 10 jaar deze geluidsnorm achterhaald is. Het is bovendien te
verwachten dat bij projecten die toch al uitgevoerd moeten worden, de investering voor
geluidsreductie kleiner is, dan op locaties waar alleen aanpassingen nodig zijn vanwege geluid. Bij
een 55dB Lden plandrempel zal een groter deel van de investeringen die de gemeente de komende
jaren doet in aanpassingen van de openbare ruimte meteen “geluidsproof” zijn voor de langere
termijn. - Een plandrempel van 55dB Lden zorgt er waarschijnlijk voor dat daar waar verdergaande reducties
relatief makkelijk te realiseren zijn er sneller significante stappen worden gezet die bijdragen aan
de bredere ambities van de gemeente met betrekking tot leefbaarheid.
M.b.t. de optie van een lagere plandrempel dan 55 dB Lden
- De op pag. 14 van de powerpoint genoemde argumenten dat een plandrempel onder 55 dB Lden
niet mogelijk is omdat de geluidkaarten niet lager gaan dan deze waarden en dat het kostbaar en
tijdrovend zou zijn om kaarten te maken voor lagere niveaus van geluidsbelasting lijkt niet
steekhoudend. De laagste waarde waarvoor een kaart wordt gemaakt is 55 dB Lden omdat het
vigerende Europese beleid dat zo voorschrijft. Met het model dat de geluidbelasting in de
gemeente berekent, moet het ook eenvoudig mogelijk zijn om een kaart te maken voor
bijvoorbeeld 53 of 50 dB Lden. Afnemende nauwkeurigheid van het model bij lagere niveaus van
geluidsbelasting zou een argument kunnen zijn, maar dat dient dan beter onderbouwd te
worden. - Als het doel is om uiteindelijk te voldoen aan de WHO-advieswaarden, dan zou ook nu al een
plandrempel van 53 dB Lden gekozen kunnen worden. Daarmee is de opgave voor langere termijn
helder. Vervolgens dient dan wel goed onderbouwd te worden waarom welke maatregelen in
welke volgorde genomen worden en waarom een groot aantal objecten / locaties voorlopig niet
of maar beperkt gesaneerd zal worden.
M.b.t. de optie van andere drempelwaarden in het interval 55 – 65 dB Lden
- Gegeven dat er geen harde relatie is tussen de plandrempel en de hoeveelheid maatregelen die
genomen worden, is het niet zinvol om fijnmaziger te werken dan in stappen van 5 dB.
M.b.t. wel/niet kijken naar cumulatief geluid
- Op pag. 17 van de powerpoint wordt, m.b.t. de vraag of de plandrempel ook voor cumulatief
geluid van verschillende bronnen geldt, gesteld dat “bij woningen waarbij railverkeersgeluid dominant is het totaal door cumulatie zelfs lager wordt”. Dat klinkt als een onterechte modelartefact. Als dit wetenschappelijk wel correct zou zijn, dan krijgen we daar graag uitleg over. - Hoewel er haken en ogen zitten aan het berekenen en meewegen van cumulatieve geluidhinder,
vooral omdat hinder door verschillende bronnen verschillend wordt beleefd, gaat de voorkeur uit
naar het juist wel in beschouwing nemen van cumulatie.
M.b.t. wel/niet plandrempels per gebiedstype
- De genoemde nadelen lijken niet geheel steekhoudend. Een belangrijk tegenargument zou zijn
dat in gebieden met een vanwege het gebiedstype hogere drempel objecten / locaties waar
mensen veel hinder ondervinden onterecht buiten beeld zouden blijven. - Het niet naar gebiedstype onderscheiden van plandrempels betekent nog steeds niet dat er geen
gebiedspecifieke keuzes (kunnen) worden gemaakt in een Actieplan Geluid. Die keuzes vinden
dan echter, nog meer dan wanneer er wel een gebiedspecifieke drempel wordt gehanteerd,
plaats in de selectie van objecten / locaties die binnen het plan voor sanering worden aangewezen.
Andere overwegingen
- Het Milieuplatform wordt gevraagd om een advies over de 3 varianten voor de plandrempel
waartussen het College een keuze wil maken. Gegeven de zachte koppeling tussen de
plandrempel en de hoeveelheid maatregelen die in het Actieplan Geluid wordt vastgelegd (en de
daarvoor beschikbaar gestelde middelen) omvat deze vraag maar een klein deel van de door het
College te maken keuzes voor verantwoorde besteding van maatschappelijke middelen aan het
verminderen van de gezondheidsimpacts van geluidhinder.
Bijlage C – Vragen en opmerkingen m.b.t. rapport dBvision
Na bestudering van de NOTITIE – Actieplan Geluid, plandrempelscenario’s, van bureau dBvision heeft
het Milieuplatform nog de volgende vragen en opmerkingen:
- Is er bij de bepaling van de op de kaarten en in tabel 1 weergegeven knelpunten rekening
gehouden met isolatieniveau van de woningen?- Een voorbeeld: Aan de Kerkweg in Nootdorp staan woningen uit 1932 tegenover woningen uit 2005. De geluidsbelasting op de kaart op die plek is voor beide meer dan 55dB, maar in huis zal als gevolg van het verschil in isolatie van buitenmuren en ramen het geluidsniveau sterk verschillen.
- De reducties in aantal gehinderden zoals weergeven in figuur 1 en 2 zijn, als wij het goed begrijpen, gebaseerd op door de ambtelijke werkgroep voor de verschillende locaties
geselecteerde maatregelen. Zijn dat alle maatregelen zoals aangegeven op de kaarten in de
bijlage? En op hoeveel locaties wordt daarmee de plandrempel gehaald? - Figuur 1 laat zien dat ook bij het 55 dB Lden scenario nog op tweederde van de knelpunten uit het
65 dB Lden scenario van woningen / bewoners last houden van geluidhinder door wegverkeer.
Komt dat doordat er te weinig maatregelen beschouwd / meegenomen zijn in de berekeningen of
omdat er überhaupt niet genoeg maatregelen beschikbaar zijn om de plandrempel te halen?
Indien dat laatste het geval is, dan verdient het aanbeveling daar expliciet over te zijn en om
nader naar de potentiële maatregelen te kijken. - Her en der liggen er onder de kaarten mogelijk foute gegevens m.b.t. de huidige situatie.
- Bij de ingang Klapwijk via de Duikersloot ligt bijv. asfalt, geen “elementenverharding in
keperverband”.
- Bij de ingang Klapwijk via de Duikersloot ligt bijv. asfalt, geen “elementenverharding in
- Op figuur 22 wordt voor de gehele N470 op het grondgebied van de gemeente voorgesteld om
akoestisch geoptimaliseerd SMA toe te passen. Is daarbij meegewogen dat bij de recente
renovatie de N470 reeds opnieuw is geasfalteerd? Op de N470 zijn tussen Pijnacker en
Zoetermeer vijf nieuwe soorten asfalt toegepast, met verschillende eigenschappen qua
energiezuinigheid en geluid. Voor de selectie van maatregelen is het dus belangrijk om te weten
waar welk type asfalt is toegepast. - Op figuur 24 en 25 is aangegeven waar schermen zouden kunnen helpen om de geluidhinder
door wegen en de Randstadrail te verminderen. Hoe hoog zouden die schermen moeten zijn? - Het lijkt zeer twijfelachtig of het plaatsen van geluidsschermen langs de Klapwijkseweg en de
Randstadrail een acceptabele maatregel is voor omwonenden. - Datzelfde geldt voor de Tuindersweg, waar geluidschermen ernstig afbreuk zouden doen aan de
groene en bloemrijke ruimtelijke inrichting die daar volgens plan bij afronding van de bouw van
de wijk Tuindershof gerealiseerd gaat worden.
Geacht College,
Hierbij geeft het Milieuplatform u haar advies over het ontwerpplan 2e partiële herziening Keijzershof
2018.
De wijziging heeft betrekking op het deelgebied ‘Centrumlijn Noord’. In dit deelgebied vindt verdichting
plaats zodat ingespeeld kan worden op de behoefte aan meer sociale huurwoningen, bereikbare huuren koopwoningen en dure koopwoningen.
De ligging van de locatie bij de halte van Randstadrail is uitstekend geschikt om toekomstige bewoners
te verleiden om van Randstadrail gebruik te maken.
Het als bijlage toegevoegde Ambitiedocument vinden wij inspirerend en creatief. Onze vraag is in
hoeverre de voorstellen en ideeën uit het Ambitiedocument in het plan verwerkt worden. De
plantoelichting geeft daarover weinig informatie. Duidelijkheid over de vertaling van de ambities in de
uitwerking van de nieuwe wijk is nodig.
Een punt van serieuze aandacht is de geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde wordt flink
overschreden. De bedoeling is een procedure te volgen voor het verlenen van een hogere waarde op
basis van de Wet geluidhinder. Wij vragen u te bezien welke maatregelen genomen kunnen worden om
de geluidsbelasting zo veel mogelijk te verminderen.
Het plan voorziet in een gebouwde parkeervoorziening met drie verdiepingen. De opzet is de behoefte
zowel aan P+R als aan parkeerplaatsen voor de bewoners te combineren. Dit dubbelgebruik vinden wij
een goede doelstelling.
De gebouwde parkeervoorziening bepaalt voor een deel het beeld van de nieuwe woonwijk. Het
Milieuplatform is voorstander van een (half)verdiepte parkeeroplossing in plaats van een bovengrondse
oplossing. Het parkeren raakt daarmee uit het zicht. Op maaiveldniveau ontstaat ruimte voor groen of
bebouwing.
Bij een bovengrondse parkeervoorziening zijn de uitgangspunten, als genoemd op pagina 43 van het
Ambitiedocument, belangrijk.
De realisering van het plan heeft een extra wateropgave van 490 m2 tot gevolg. De verwachting is dat
deze extra waterberging niet geheel in dit deelgebied is te realiseren en dus elders gevonden moet
worden. In dat geval zou het Milieuplatform buiten deze bouwlocatie graag een soort wijkpark willen
zien waar de waterbuffering wordt gerealiseerd. Wanneer dat niet kan, zou het bestemmingsplan meer
ruimte moeten bieden aan groen en waterbuffering.
Wij missen in het plan en de toelichting de realisering van een ecologisch concept, waarbij dit plan een
schakel vormt in de ecologische verbinding tussen het wijkpark Tolhek en de plas van Van Buijsen. Het
Ambitiedocument benoemt dit in onderdeel 2.3 kort, maar het plan vermeldt hierover niets, voor zover
wij kunnen nagaan.
Onze zorg is ook of de wijk wel duurzaam wordt ingericht en klimaatadaptief is. Hoe wordt gewaarborgd dat de doelstellingen over klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen, als genoemd in 2.3 en pagina’s 37 en 43 van het Ambitiedocument, werkelijkheid worden?
Met vriendelijke groet,
Namens het Milieuplatform Pijnacker-Nootdorp,
Paul Clabbers
Dit document is digitaal aangemaakt en daarom niet ondertekend
Inhoud Inleiding ONZE HISTORIE LAAT ZIEN: Ondanks dat we houden van het groen geraken we door onze keuzes het steeds meer kwijt 3 Inleiding Dit onderdeel betreft de zienswijze op de concept Omgevingsvisie, die de gemeente Pijnacker-Nootdorp momenteel ter inzage heeft gelegd. De Omgevingsvisie is een door de gemeenteraad vast te stellen integrale visie met strategische hoofdkeuzen van beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn. Een Omgevingsvisie houdt rekening met het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen en het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt. We doen dit niet voor de eerste keer; ook in 2007 en 2014 formuleerde de gemeente de kernwaarden en vervolgstappen voor de toekomstige ontwikkeling. Naast bereikte winstpunten is niet altijd alles ten goede verbeterd en zijn aanvankelijke inzichten achterhaald. Goede bedoelingen waren er voldoende, maar de erbij bijpassende daden ontbraken soms. Koersvastheid op kernwaarden voor de gemeenschap blijft geboden. Adequaat besturen vereist visie, passende vervolgstappen en doorzettingsvermogen. Het begint met luisteren naar wensen en behoeften van inwoners en het vertalen in gewenste verbeteringen. Ons gemeentebestuur gaf in het kader van het proces om te komen tot een concept Omgevingsvisie in het najaar van 2020 de burgerparticipatie vorm via de enquête bij het ‘Panorama 2050’. Dit was een nuttige enquête! Echter wat wel of niet en met welke reden en in welke mate daarvan is meegenomen is niet verantwoord. Ook is inwoners geen gelegenheid geboden om met elkaar standpunten te delen en te bespreken. Dat is jammer, want als inwoners met elkaar hun meningen over de Omgevingsvisie hadden kunnen bespreken, had dit een verdiepingsslag, nieuwe inzichten en andere varianten voor de fysieke inrichting van onze gemeente kunnen opleveren. Het is gebleven bij een rapportage die het college heeft opgesteld en inhoudelijk geregisseerd. De Omgevingsvisie schetst in kleurrijk taalgebruik een rooskleurig toekomstperspectief voor onze gemeente. De stellingnames en keuzes bestendigen daarbij veel van het heden qua toewijzing van ruimte(benutting) en de vigerende omgevingswaarden (hindernormen e.d.) 1 . Zitten we dan toch nog te veel vast in oude denkpatronen en waarden in plaats van de bakens eens wat verdergaand te verzetten omdat we in ieder geval tot 2050 vooruit kijken? De teksten in de Omgevingsvisie kunnen meer eenduidigheid en scherpte gebruiken: op meerdere punten zijn ze voor tweeërlei uitleg vatbaar of weinig concreet. Alternatieve opvattingen en scenario’s ontbreken veelal. De potentie en rol van de plan-MER-procedure, waarin serieuze alternatieven op hun milieuconsequenties voor de leefomgeving worden getoetst, is daardoor eveneens onvoldoende benut en heeft daardoor zijn waarde en doelstelling niet kunnen bewijzen. Het gemeentebestuur heeft burgerparticipatie hoog in het vaandel. Ook de Omgevingswet hecht hier veel waarde aan. Het is daarom logisch dat burgerparticipatie de agenda van de keuzes bepaalt en daarom zal hierna vooral worden ingegaan op 4 thema’s te weten: natuur en omgeving, wonen, energietransitie, economie en werk. Daaraan voorafgaand bespreken we de inbreng van de burgerparticipatie. 1 In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels voor het Rijk en voor decentrale overheden. De regels gaan over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en monitoring. In het Bkl staan omgevingswaarden. Die moeten zorgen voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Ook helpen ze bij het zorgen voor een goede omgevingskwaliteit. De omgevingswaarden volgen vooral uit Europese of andere internationale verplichtingen. Bijvoorbeeld over luchtkwaliteit. https://iplo.nl/regelgeving/stelselomgevingswet/omgevingswet-in-ontwikkeling/hoofdlijnen-besluit-kwaliteitleefomgeving/ 4 1. Burgerparticipatie De meerwaarde van de Omgevingsvisie is de omzetting van de prioriteiten van de gemeenschap in samenhangende ruimtelijke oplossingen, randvoorwaarden en consequenties 2 . Dit vraagt wel dat we afstand nemen van sectorale benaderingen. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft meerdere sectoraal gerichte visies ontwikkeld de afgelopen jaren. Dit kan leiden tot conflicterende belangen en consequenties voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is het document waarin al die conflicterende belangen tegen elkaar afgewogen zijn en waarin ook bijzondere aandachtspunten, zoals energietransitie, een plek krijgen. Maar ook aandacht voor natuur en milieu blijkt nodig. Want onderzoek maakt duidelijk dat bij de natuur een forse achteruitgang is opgetreden over een reeks van jaren 3 . Verbeteringen zijn nodig! Het in mei 2021 ingediende Burgerinitiatief om een samenhangende ‘natuurvisie’ voor onze gemeente op te stellen doelt hierop. De burgerparticipatie over de Omgevingsvisie leverde het volgende lijstje op qua prioriteiten: 1. Groen Pijnacker-Nootdorp (38%) 2. Thuis in Pijnacker-Nootdorp (20%) 3. Gezond en sociaal Pijnacker-Nootdorp (13%) 4. Veilig Pijnacker -Nootdorp (10%) 5. De identiteit van Pijnacker-Nootdorp (7%) 6. Duurzame energie Pijnacker-Nootdorp (6%) 7. Bereikbaar Pijnacker-Nootdorp (4%) 8. Het glas van Pijnacker-Nootdorp (1%) 9. Aan de slag in Pijnacker-Nootdorp (<1%) Aan het digitaal verlopen traject hebben vele inwoners deelgenomen 4 . Het overzicht geeft de door de deelnemers aangegeven ranking van prioriteiten weer. Het doel is deze inbreng te integreren tot 2 Dat vergt een cultuuromslag van sectoraal naar integraal denken en van locatie-gebonden naar gemeente breed. Het is de enige mogelijkheid om de veelomvattende aard van ruimtelijke vragen op de juiste manier aan te pakken. Onze gemeente is te klein en te dicht bevolkt om via sectoraal denken verdere aanvullingen en schaalvergroting aan te kunnen. Dat leidt slechts tot suboptimalisaties en het verliezen van integraliteit. 3 https://www.natuurmonumenten.nl/nieuws/nieuw-onderzoek-insectensoorten-sterven-massaal-uit. VNdirecteur roept op tot actie: “Biodiversiteit binnen de twee jaar aanpakken of mens roeit zichzelf uit” https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20181103_03902798. Uit Beleidsvisie ‘Natuur op de kaart’ (2017) en uit andere onderzoeken blijkt dat het op dit punt in onze gemeente eerder slechter dan beter is geworden over een reeks van jaren. 4 De Muren van de Omgevingsvisie, Impressie van de dialoog met de samenleving, februari 2021, gemeente 5 samenhangende beleidskeuzes over het gebruik van de ruimte, gericht op het maximaliseren van de meerwaarde voor de inwoners van onze gemeente. De groene omgeving (1) en wonen (2) staan bovenaan. Het college schrijft over de participatie-uitkomsten in haar Informatienota aan de Raad onder meer het volgende: ‘Door deze deelname is er ook inhoudelijk veel informatie opgehaald. Voor verschillende bouwstenen worden de bestaande ambities bevestigd. Zo is er weinig discussie over het belang van de groene buitengebieden, de (sociaal) veilige en gezonde leefomgeving en bereikbaarheid van Pijnacker-Nootdorp. Met name over de toekomst van de glastuinbouw zijn de meningen minder eenduidig. Ook wordt als aandachtspunt het belang van de samenhang tussen de verschillende bouwstenen meegegeven.’ In de Omgevingsvisie staat dat door een jarenlang te strikt doorgevoerd functie denken een suboptimale samenhang in de ruimtelijke, economische en sociale structuur is ontstaan. Naar het oordeel van het Milieuplatform is het goed dat de prioriteiten, die uit de participatie naar voren zijn gekomen, bij de afweging in de besluitvorming richtinggevend zijn voor veranderingen en verbeteringen in die samenhang. Gaat dat allemaal lukken met deze nieuwe Omgevingsvisie of blijven we toch hangen op een vertrouwd spoor? Hanteren we nu en later een voldoende scherp afwegingskader of blijven we nu en later opnieuw vooral schipperen en bestaande individuele- of sectorale economische belangen herbevestigen? Bieden we voldoende rechtszekerheid en werken we volgens het gelijkheidsbeginsel qua kansen en belangen voor de inwoners? 5 Het voornaamste knelpunt is en blijft dat we met te velen op een te klein oppervlak wonen om alle ruimtewensen te kunnen realiseren. We komen er alleen uit als we met respect voor de omgeving en voor elkaar passende afspraken maken en er vervolgens naar handelen. Dit langs de lijnen van onze democratische en rechtstatelijke principes. Daarbij bepaalt uiteindelijk de meerderheid, doch houdt daarbij op redelijke wijze rekening met minderheden in haar keuzes. Zienswijze burgerparticipatie 1. Het is goed om bij de afweging van belangen in de besluitvorming de uitkomsten van de enquête over Panorama 2050 als de bouwstenen voor de Omgevingsvisie 2050 te gebruiken. Dit leidt tot de volgende prioriteiten: 1. Groen Pijnacker-Nootdorp (38%) 2. Thuis in Pijnacker-Nootdorp (20%) 3. Gezond en sociaal Pijnacker-Nootdorp (13%) 4. Veilig Pijnacker -Nootdorp (10%) 5. De identiteit van Pijnacker-Nootdorp (7%) 6. Duurzame energie Pijnacker-Nootdorp (6%) 7. Bereikbaar Pijnacker-Nootdorp (4%) 8. Het glas van Pijnacker-Nootdorp (1%) 9. Aan de slag in Pijnacker-Nootdorp (< 1%) 2. Gebruik de Omgevingsvisie als een kompas: niet alleen om een bepaalde koers stabiel aan te houden, maar ook om andere wegen in te gaan naar nieuwe doelen, die rekening houden met prioriteiten, die door onze inwoners zijn aangegeven voor de toekomst. 3. Laat in de Omgevingsvisie duidelijker uitkomen welke de kansen en bedreigingen en dilemma’s er zijn en wat daarbij ‘hard en zacht’ is. Geef daarbij aan hoe daarmee in de toekomst om te gaan en welke rol burgerparticipatie daarbij kan spelen. 4. Leg een hogere ambitie neer in de Omgevingsvisie en gebruik daarbij de tijd als bondgenoot om fundamenteler ruimtelijk te veranderen en te verbeteren. Pijnacker-Nootdorp. Op blz. 5. Statistisch overzicht, de prioriteiten agenda en de representativiteit: ‘Uitgaande van de circa 21.500 huishoudens hebben we een respons van 18% wanneer we kijken naar het aantal bezoekers van het Panorama’. Dit laatste is boven verwachting volgens het college. 5 Als onze gemeente niet voldoende en heldere kaders stelt, deze zorgvuldig vastlegt en vervolgens ook handhaaft, dan gaat in de toekomst de rechter er steeds vaker aan te pas komen. 6 5. Zorg voor het periodiek toetsen aan een helder lijstje met vooraf vastgestelde criteria6 . 6. Maakt de Omgevingsvisie concreter op hoofdpunten. 7. Geef aan met welke frequentie de Omgevingsvisie wordt geëvalueerd en bijgesteld en hoe daarbij de democratische inbreng van de gemeenschap wordt geregeld. 2. Natuur en het groen Terecht staat het groen voorop als aandachtspunt in de Omgevingsvisie. Het is onze unieke kernwaarde 7 en voor velen een belangrijke reden om zich hier te vestigen. In de Omgevingswet is via de Wet Natuurbescherming 8 de verplichte aandacht voor natuur en groen verankerd. Groen heeft meerdere functies en is in onze provincie een schaars en gewild goed 9 . Met het groen in onze gemeente vervullen we een belangrijke regionale functie. Het heeft bufferend vermogen voor geluid, water en hitte in de zomer en isoleert in de winter. Geschikt groen versterkt de biodiversiteit en de natuurwaarden, verhoogt de vastgoedwaarde, beïnvloedt de gezondheid positief, verbetert het vestigingsklimaat, vangt CO2 af, verkoelt in de zomer, helpt wateroverlast te beheersen en verhoogt beeldkwaliteit. In een groene omgeving is men meer buiten en actiever. Het sociale klimaat wordt bevorderd door ontmoetingen buiten. Het binnen-groen vermindert stress en bevordert de concentratie. Kortom: mens, natuur en groene voorzieningen versterken elkaar en zijn een belangrijke levensvoorwaarde. In de afgelopen jaren is de natuur door andere (lokale) prioriteiten verder in de verdrukking gekomen 10. In onze gemeente is dat als gevolg van glastuinbouw, woningbouw en extra wegen. In de afgelopen 20 jaar is het voor de natuur beschikbare groenoppervlak afgenomen, zijn beoogde ecologische verbindingen 11 niet of onvoldoende aangelegd en zijn nieuwe blokkades ontstaan. De waterkwaliteit in tuinbouwgebieden is 6 Denk aan de volgende criteria: a. Kwaliteit en kwantiteit van de leefomgeving op orde. Open ruimte en buitengebied blijven de unieke kernwaarde behouden: herkenbare dorpen in het groen en met elkaar verbonden. b. Comfortabel, betaalbaar, aantrekkelijk en veilig wonen: aantrekkelijk en nabij groen. c. Sociale en andere voorzieningen, passend op de levensbehoeften en op het sociaal handelen. d. Lokale werkgelegenheid-aanbod is aansluitend op het arbeidsaanbod van bewoners en regio. e. Economische activiteiten bevorderen die aan bovenstaande punten substantieel bijdragen en er niet haaks op staan qua energieverbruik en omgevingsbelasting. Waar nodig herstructureren van het bestaande op redelijke termijn. Afbouw en uitplaatsen wat hieraan niet kan of wil voldoen en/of elders optimaler past en kan functioneren. 7 De Ackerdijkse Plassen: een Natura 2000 gebied met hoge natuurwaarden, Zuidpolder-Ruijven, behorend tot ‘Midden-Delfland gebied’ dat in 2017 is aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap in Zuid-Holland’, Balij en Bieslandsebos, De Groenzoom en het overige groene en open Buitengebied. https://www.middendelfland.nl/_flysystem/media/definitief_bidbook_bijzonder_provinciaal_landschap_midd en-delfland_website.pdf 8 In art. 1.10 lid 1, Wet natuurbescherming staat het doel van de wet: beschermen en ontwikkelen van de natuur, doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur ter vervulling van maatschappelijke functies en het verzekeren van een samenhangend beleid, gericht op behoud en beheer van waardevolle landschappen. Deze doelstelling wordt in de Aanvullingswet Natuur teruggebracht naar “de intrinsieke waarde van de natuur”. 9 Hoe groen zijn de Zuid-Hollandse gemeenten? Analyse van ruimtegebruik vanaf 1995 door NMFZH https://milieufederatie.nl/wp-content/uploads/sites/14/2019/02/20181207-Hoe-groen-zijn-gemeentenZH.pdf De bebouwingsgroei wordt over lange tijd gemeten te beperkt gecompenseerd met extra groen. 10 De achteruitgang van het insectenbestand is dramatisch (> 75 %), de weidevogels grutto en kieviet ontbreekt het aan voedsel en levenskansen. Invasieve soorten dringen op land en in het water op. Onze gemeente is daarvan niet uitgezonderd. Agrarische activiteiten, landschapsbeheer en andere maatregelen dienen meer en beter gericht te worden op ecologie bevordering. Daarbij is speciale aandacht nodig voor het ondersteunen van de biotopen van bedreigde soorten. Het noodzakelijke motto: ‘verbeteren i.p.v. stilstand en achteruitgang’. 11 Dit zijn corridors voor de natuur (planten, insecten, dieren) die de levensvatbaarheid bevorderen door gebieden en zones, vaak in combinatie met andere functies, adequaat met elkaar te verbinden. 7 onder de maat door chemische verontreiniging 12 . De lichtuitstraling en lichthinder in onze gemeente hebben een negatief effect op de kwaliteit van de woonomgeving. Het rapport ‘Natuur op de Kaart’ en lokaal uitgevoerde metingen toonden al in 2017 aan dat het in PijnackerNootdorp eerder slechter dan beter is dan het algemene referentiebeeld qua biodiversiteit ontwikkeling. Onze gemeente heeft met haar visie ‘Natuur op de Kaart’ ambities neergezet, maar deze zijn vervolgens onvoldoende voorzien van concrete verbeterdoelen, plannen, capaciteit en budget. Daardoor is maar beperkt inhoud gegeven aan de geformuleerde doelstellingen. Natuurverenigingen gaven aan dat de neergelegde gemeentelijke ambitie al onvoldoende was 13, laat staan de ervaren praktijkinvulling. We hebben meer rustnatuur nodig voor mensen, dieren, vogels en insecten Meer aandacht is nodig voor groene kwaliteitsverbetering, ecologische samenhangen, biodiversiteit en voor ‘respect, rust en ruimte’ in de natuur in zijn algemeenheid: er moet meer rustnatuur zijn voor mensen, dieren, vogels en insecten 14 . Voor een robuuste ecologie van de groene gebieden zijn ecologische verbindingen van belang. Geef die duidelijk aan in de Omgevingsvisie. Bij de gemeentelijke prioriteiten-afweging ten opzichte van andere belangen delft de natuur veelal het onderspit. Grote kassen kruipen bijvoorbeeld tot op de rand van natuurenclaves, zoals de Lepelaar plas in Delfgauw. Ze worden noch landschap versterkend noch natuurvriendelijk ingepast. De beeldkwaliteit aan de openbare zichtzijde van glastuinbouwgebieden kan beter. Die kenmerkt zich door een op economische bedrijfsvoering gebaseerd monotoon karakter door hoogte en massiviteit en een rommelige industriële uitstraling. Bestuurlijk lijkt er weinig aandacht voor te zijn en ondernemers zien een aantrekkelijk ogende bedrijfsomgeving nog niet als een issue. Maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt door vele ondernemingen met trots gebruikt in commerciële uitingen, doch vaak onvoldoende in daden omgezet. Het profijt-handelen is volgens maatschappelijk verantwoord ondernemen pas legitiem, indien het niet meer ten koste gaat van de omgeving en mens- en natuurwaarden respecteert. Een vanzelfsprekende verplichting is ons inziens daarbij dat de ondernemer voorziet in voldoende natuurvriendelijke condities op het terrein en zorgt voor een ecologische koppeling met andere percelen en groene buffers. Dit als compensatie voor de verindustrialisering van een groot oppervlak. Het voorafgaande geldt vergelijkbaar voor nieuwe woongebieden en bedrijfsterreinen. Ook daar zou als minimumcompensatie natuur-inclusief bouwen 15 en natuurvriendelijke omgevingsinrichting moeten gelden. Bij dat laatste denken we ook aan de benodigde ecologische verbindingen, ingepast in het grotere geheel 16 . Nu vindt bij al langer bestaande natuurenclaves kaalslag plaats, zoals rond de Plas van Buijsen, 17 . Zo vernietig je in één klap de in jaren opgebouwde natuurwaarden. Het kost weer jaren om dat enigszins te herstellen, want de natuur heeft een vrij lange opbouwtijd nodig. Gebieden met natuur- en landschappelijke waarden plus 12 Rapport over onvoldoende waterkwaliteit en normoverschrijding, levensbedreigend voor insecten https://www.hhdelfland.nl/waterkwaliteitsrapportage-2019-2 13 Zie bijvoorbeeld de brief van KNNV-afdeling Delfland aan de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp: ‘Zienswijze Natuurbeleidsplan ‘Natuur op de Kaart 2017’’, Kenmerk H2017 11 14, d.d.14 nov. 2017. 14 Dit vereist aandacht voor een betere zonering en regulering. Voorbeeld: mountainbikers en natuurwandelaars passen niet op hetzelfde traject; de een wil stevig sporten en de ander in rust van de omgeving genieten. Wees overigens terughoudend met de aanleg van routes voor mountainbikers! 15 https://www.duurzaamnieuws.nl/verhef-natuurinclusief-bouwen-tot-norm/ https://www.knnv.nl/sites/www.knnv.nl/files/users/delfland/rapportages/KNNV%20lijst%20Natuurlijk%20bou wen%20versie%202019%2002%2015_0.pdf Opmerking: dit vervangt niet het ‘Convenant Klimaat-adaptief Bouwen’ maar sluit daar wel goed bij aan. 16 Bijvoorbeeld door het vastleggen in m2 of percentages resterend groen per woning of bedrijfseenheid. Ook dient de ecologische samenhang te worden beschouwd en geborgd. 17 Zie nieuwbouw Park van Buijsen; grotendeels kaalslag bij de Plas van Buijsen in 2018. https://pijnackernootdorp-actueel.nl/bomen-plas-van-buijsen-niet-gekapt/. 8 agrarische bestemmingen zijn eveneens nog niet afdoende beschermd, zoals het historisch lint van de Zuideindseweg, waar een waterbassin en parkeerplaats zijn aangelegd 18 . In onze omgeving neemt de recreatieve druk op natuur en open landschap toe. Dat zal zonder afdoende maatregelen, mede gericht op het gedrag van bezoekers, verergeren. Het nadelige effect daarvan kan niet uitsluitend meer gecompenseerd worden door te gaan investeren in meer kwaliteit. Want die was toch al onvoldoende en wordt door drukte en andere factoren verder belast. Afdoende extra ruimte met robuustheid is nodig, anders redden we het niet, omdat de recreatieve druk te groot wordt. We moeten niet vergeten om bestaande bedrijfsterreinen inclusief tuinbouwgebieden en woonwijken groen- en natuurgerichter te maken en actief te laten bijdragen aan meer en betere natuurverbindingen. Dat hoort volgens het Milieuplatform in de Omgevingsvisie met Specifieke, Meetbare, Acceptabele, Realistische en Tijdgebonden (SMART) maatregelen gestalte te krijgen en uitgewerkt te worden in een thematisch omgevingsprogramma voor natuur en biodiversiteit. Ofschoon ze zeker een belangrijk deel van de natuur-ruggengraat vormen wordt het groene karakter van onze gemeente niet alleen bepaald door de drie hoofdgebieden namelijk Buytenhout, de Groenzoom en het Oude Leedegebied. Het Milieuplatform kiest voor een meer samenhangend beeld: ‘onze dorpsgemeenschappen verbonden in het groen’. Als gevolg van onvoldoende samenhangend beleid zijn natuurlijke blokkades en vernauwingen ontstaan op kritische plekken in de ecologie rond en tussen de dorpen in Pijnacker-Nootdorp. Die ruimten tussen onze vier dorpen zijn nu en in de toekomst juist extra waardevol voor de inwoners als ze groen zijn en blijven, omdat ze de beeldkwaliteit en de groenbeleving versterken. Wat Buytenhout betreft vraagt het Milieuplatform aandacht voor de gebiedsvisie Buytenhout West, die onder andere aan het college van Pijnacker-Nootdorp is aangeboden als input voor de Omgevingsvisie. Werk deze visie met de betrokken gemeenten uit in een omgevingsplan. Pak dit op als een pilot voor het maken van een omgevingsplan voor een natuur- en recreatiegebied. Zienswijze natuur en het groen 1. Het concept van ‘Verbonden dorpen in het groen’ ziet het Milieuplatform als uitgangspunt voor een doelgerichte ruimtelijke prioritering en (her)structurering. Dit past volledig in het Burgerinitiatief ‘Visie op het Groen’, zoals in mei 2021 aan de gemeenteraad is voorgesteld. Stel als uitwerking daarvan met voorrang een thematisch omgevingsprogramma ‘natuur en biodiversiteit’ op. Het belang hiervan wordt nog eens aangetoond door de planMER, die aangeeft dat een aanscherping nodig is van de (ontwerp) Omgevingsvisie op de ontwikkellijn ‘Onderscheidend groen’. 2. Maak extra ruimte voor groen en natuur. Niet alleen kwantitatief op basis van groennormen bij bijvoorbeeld nieuwe woningbouw, maar ook kwalitatief om de biodiversiteit te verbeteren. Ontzie de natuur en haal achterstanden in. Dit is nodig omdat recreatie- en woningdruk vanuit de omliggende stedelijke omgeving alleen maar zullen toenemen. Zorg voor ecologiesamenhang en verbetering van biodiversiteit. 3. Door de Buytenhouttafel is in een unieke samenwerking tussen burgers, organisaties en gemeente de gebiedsvisie Buytenhout West ontwikkeld. Deze visie is opgeleverd als input voor de Omgevingsvisie. Het Milieuplatform adviseert om voor Buytenhout samen met betrokken andere gemeenten een omgevingsplan uit te werken. Dit kan dienen als pilot voor het opstellen van een omgevingsplan voor een natuur- en recreatiegebied. 4. Maak meer gebruik van lokale expertise over de sterke en zwakke punten in de natuur van PijnackerNootdorp. Benut inbreng van inwoners en burgerinitiatieven. Inventariseer de kansen en bedreigingen met ondersteuning van natuur – en milieuorganisaties. 18 Tuinder realiseert een fors parkeerterrein en waterbekken en het college grijpt niet in. 9 5. Stimuleer dat inwoners hun tuinen meer ‘vergroenen’ in plaats van ‘verstenen’. Denk behalve aan communicatie en voorlichting ook aan een financiële stimulans of kwantitatieve regels om dit te bereiken. 6. Concentreer natuur niet voornamelijk in onze drie grote gebieden, maar breidt het uit tot in, tussen en rond onze vier woonkernen, bedrijfsterreinen, glastuinbouwgebieden en openbate terreinen. Zo bevorder je ecologische samenhang en de kansen op herstel van biodiversiteit. 7. Voor een robuuste ecologie van de groene gebieden zijn ecologische verbindingen van groot belang. In de Omgevingsvisie dient concreter aangegeven te worden waar deze zullen worden gerealiseerd. 8. Zorg in natuur- en groengebieden voor permanente en tijdelijke stiltegebieden. 9. Stel eisen aan beperking van licht- en geluidshinder. Wijs gebieden aan waar een donkerteregime heerst en de uitstraling van lichtbronnen afdoende wordt beperkt. 10. Natuur-, omgeving- en landschapsinclusief inrichten en handelen horen een vanzelfsprekende opdracht voor bewoners en ondernemers te zijn en niet alleen voor de gemeente 19 . 11. De gevolgen voor de fysieke leefomgeving van de invulling van de energietransitie, bijvoorbeeld in de vorm van leidingen, geothermiebronnen, windturbines en zonnepaneelvelden, vragen om een integrale afweging tussen alle thema’s om zo te komen tot een duurzame en toekomstbestendige Omgevingsvisie. 12. Werk deze punten SMART uit in een thematisch omgevingsprogramma ‘natuur en biodiversiteit’, dat de basis vormt voor omgevingsplannen voor de groene gebieden. Maak vervolgens per gebied een beheerplan, dat is afgestemd op de specifieke doelen20 . 3. Wonen Inwoners zetten de woonruimtebehoefte op de tweede plaats qua prioriteiten. In de hele regio is schaarste aan passende en betaalbare woonruimte. Vooral bij starters en ouderen is de urgentie hoog. De Omgevingsvisie maakt nog niet duidelijk of de opgenomen uitbreidingen een voldoende match vormen met de behoefte nu en later. Daarvoor is informatie nodig over demografische gegevens, zoals bewoners-samenstelling en – ontwikkeling, doorstroomeffecten, werkgelegenheid en regionale ontwikkelingen. De behoefte aan woningen beziet de Omgevingsvisie vooral vanuit het ruimtelijk beslag. Het is overigens gewenst te kijken naar het effect van differentiatie in de woningbehoefte en de invulling daarvan. Appartementen bijvoorbeeld vragen minder ruimtebeslag dan woningen. We hebben differentiatie in woonruimten nodig: huur en vrije sector, goedkoop en duur, groot en klein woonoppervlak, variatie in passende bouwstijlen, wel en niet gestapelde bouw, voor verschillende doelgroepen De toekomstige, lokale woonruimte-uitbreidingen horen bij voorkeur harmonisch te passen bij wenselijke omgevingsstructuren en dorpskenmerken. Dit uitgangspunt mag niet verstoord worden door de aanwezigheid van industriële- en tuinbouwbedrijven. Een redelijk percentage aan laagbouw eengezinswoningen en in bescheidener mate hoogbouw is voor de hand liggend 21. We moeten inzetten op differentiatie in realisering van woonruimten: huur en vrije sector, goedkoop en duur, groot en klein woonoppervlak, variatie in passende bouwstijlen, wel en niet gestapelde bouw, voor verschillende doelgroepen. Zo voorkomen we dat monotone standaard-woonconfiguraties de omgevingskwaliteit en het kenmerkende dorpse karakter van onze gemeente aantasten. De bedoeling is juist de omgevingskwaliteit en het dorps wonen te versterken. Laten we bovendien 19 Op blz. 31 van de conceptvisie staat een aansprekend voorbeeld hoe een kas met natuurvriendelijke zoom ingebed kan worden. De gemeente illustreert hiermee wat het oogmerk is en een praktische oplossing kan zijn. Nu nog doen! Bij moderne kassencomplexen is op de zichtranden een ‘vergroening’ nodig. Een optie kan zijn dat gemeente, provincie, burgers, bedrijven en andere partijen samenwerken bij extra grondaankopen en andere initiatieven voor meer natuur en beter natuurbehoud in onze gemeente. 20 Illustratief voorbeeld van een beheeradvies graslanden: https://delfland.knnv.nl/wpcontent/uploads/sites/43/2021/06/Beheeradviezen-graslanden.pdf 21 Meer groen en een groter huis: we willen anders wonen door corona, RTL-nieuws 2020. https://www.rtlnieuws.nl/economie/life/artikel/5176892/woonwensen-woningmarkt-koop-huur-fundanvmlandelijk-wonen-randstad 10 zorgen dat nieuwe woongebieden samenhang hebben met hun omgeving en voorzieningen. De Omgevingsvisie biedt ons nu bij uitstek de kans om te zorgen voor een dergelijke samenhang. Pijnacker-Nootdorp wordt geconfronteerd met een grote regionale woningbehoefte. Dat was zo, dat is nu zo en zal wellicht in de toekomst zo blijven! 22 De Omgevingsvisie hoort een antwoord te geven hoe we als gemeente in de toekomst zullen omgaan met die aanhoudende externe druk om weer meer woningen te bouwen in onze gemeente. 23 Het Milieuplatform is, evenals het gemeentebestuur, géén voorstander van extra toekomstige bouwopgaven boven op de aantallen, die nu al in de Omgevingsvisie zijn genoemd. Het zou verstandig zijn tijdig na te denken over de strategische argumenten om tegendruk te bieden als in de toekomst de externe druk om nog meer te bouwen groot wordt. Baseer deze argumentatie onder andere op de rol van onze gemeente in het bieden van rust en ontspanning in het groen voor inwoners van onze regio. Mocht zich onverhoopt de situatie voordoen, dat aan de genoemde druk niet te ontkomen is, dan is voor het Milieuplatform het uitgangspunt om zo veel mogelijk harmonisch aan te sluiten bij ons ‘meer-dorpenkenmerk met open buitengebied en natuurwaarden’. Dit betekent dat de omvang en de kwaliteit van buitengebied en natuurgebieden op zijn minst behouden blijven, maar liefst nog versterkt worden. Meer woonruimte vraagt om bijkomende, algemene voorzieningen en heeft ook impact op het gebruik van bestaande faciliteiten, zoals winkels, wijk-, welzijns- en zorgvoorzieningen. Bij een bevolkingstoename zal de behoefte aan en druk op het groen in de eigen omgeving en in het buitengebied 24 toenemen. Situering van woningen in of nabij tuinbouwbedrijven en bedrijventerreinen kan frictie geven in verband met de ervaren hinder en overlast. Naar we mogen aannemen zal via groene buffers of een ecologische groene en blauwe dooradering en door beperkingen van hinder en overlast hierin adequaat worden voorzien. Zorg dat het buitengebied niet ‘verrommelt’ Het Milieuplatform vraagt aandacht voor de landschappelijke ontwikkelingen van de linten in het buitengebied. Door toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling ‘verrommelt’ het buitengebied op een aantal plekken. We gaan er van uit dat nieuwe woningen vanzelfsprekend energieneutraal en natuur inclusief worden. We zien op de woningmarkt dat koopwoningen door exploitanten worden opgekocht niet voor zelfbewoning, maar om deze woningen te verhuren. Dit heeft onder andere schaarste op de koopwoningmarkt en prijsopdrijving tot gevolg. Mede hierdoor wordt het voor bepaalde doelgroepen, zoals starters, heel moeilijk om aan geschikte en betaalbare woonruimte te komen. In hoeverre speelt deze sociaal onwenselijke problematiek van het opkopen van woningen door exploitanten in Pijnacker-Nootdorp? Is de huidige of te verwachtte situatie zo, dat het nodig is maatregelen te nemen, zoals de gemeente Den Haag doet, om opkopen niet voor zelfbewoning tegen te gaan? 22 Het Economisch Instituut voor de Bouw voorspelt een landelijke bouwopgave van 501.500 extra woningen, waarbij bijvoorbeeld in Zoetermeer 36.500 extra woningen kunnen komen, te realiseren in glastuinbouwgebied en weiland. Dit mede in verband met betaalbaarheid en beschikbare OV-infrastructuur. Deze bouwopgave is boven op het binnenstedelijk bouwen van 810.000 woningen. Bron: De Telegraaf, dinsdag 8 juni 2021. 23 In de periode 2000-2020 is het inwonertal van onze gemeente met 140% gestegen, mede door een woningcontingent-bouwplicht voor de regio. Nu is er opnieuw grote schaarste aan woningen. CBS-projecties wijzen op de woonruimte gevolgen van migrantenstromen. Het is niet onaannemelijk dat ook onze gemeente extra wordt aangesproken om bij te dragen in het oplossen van provinciale woningbehoefte. 24 In de landelijke Nota Ruimte is als doelstelling opgenomen om bij nieuwe woongebieden een richtgetal van 75 m2 groen per woning te hanteren. Bij deze indicator is ervoor gekozen om te kijken naar de hoeveelheid openbaar groen (parken, plantsoenen, bos, natuur en dagrecreatieve terreinen) dat binnen een afstand van 500 m van de woning is gelegen. 11 Zienswijze wonen 1. Versterk cultuurhistorische lijnen en elementen, gebiedseigen bebouwingskarakteristieken en ecologische verbindingen. Stimuleer biodiversiteit, rust en ruimtebeleving. 2. Let goed op de landschappelijke ontwikkelingen van de linten in het buitengebied, want daar ontstaat ‘verrommeling’ door toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling. 3. Zet in op differentiatie in realisering van woonruimten: huur en vrije sector, goedkoop en duur, groot en klein woonoppervlak, variatie in passende bouwstijlen, wel en niet gestapelde bouw, voor verschillende doelgroepen 4. Het Milieuplatform is géén voorstander van extra toekomstige bouwopgaven boven op de aantallen, die nu al in de Omgevingsvisie zijn genoemd. Ontwikkel tijdig strategische argumentatie om tegendruk te geven als in de toekomst de externe druk om nog méér woningen te bouwen groot wordt. Baseer die argumentatie onder andere op de rol van Pijnacker-Nootdorp als ‘aanbieder van rust en ontspanning in het groen’ voor inwoners van onze regio. 5. Voorkom met afdoende maatregelen dat onroerend goed exploitanten koopwoningen aan de beoogde ‘eigen’ woonbestemming kunnen onttrekken. 6. Hanteer bij realisering van nieuwe woongebieden de norm van 75 m2 groen per woning conform de landelijke Nota Ruimte. 4. Energietransitie 25 Inwoners zetten dit aandachtspunt op plek zes qua prioriteit. Dat sluit aan bij de opvattingen van andere wereldburgers in de rijkere ontwikkelde landen. 26 Over het algemeen bestaat wel meer aandacht voor CO2- reductie, maar tegelijk is men ook kritisch over nut en effectiviteit van de maatregelen. Bij de principes ‘haalbaar, betaalbaar en eerlijk’, die als vertrekpunten worden gehanteerd, vraagt men zich af of ze ook daadwerkelijk kunnen worden bereikt 27 . Ook richten critici hun aandacht op de geringe omvang van het Nederlandse aandeel in de wereldwijde CO2emissie (0,47 %). Zij geven daarbij aan dat het aandeel nog verder zal dalen 28 . De noodzaak om een bijdrage te leveren aan de nationale doelstellingen vraagt dat we resultaatbewust omgaan met onze inzet en ons geld en niet zonder meer de ideeën voor de uitvoering van de energietransitie en de ruimtelijk inbedding opnemen in de Omgevingsvisie. Hieronder is een samenvattend overzicht opgenomen van het energiegebruik 2019-2030 in Pijnacker-Nootdorp, ontleend aan het Energietransitieplan, uitgedrukt in Tera-Joules per jaar. 25 We behandelen hier parallel aan de Omgevingsvisie ook het Energietransitieplan. 26 Why rich countries worry more about global warming than poor ones https://www.vox.com/2014/9/23/6835285/why-rich-countries-worry-more-about-climate-change-thanpoorones 27 De inwoners-enquête van 2021 over de Energietransitie in Pijnacker-Nootdorp leverde vele vragen en reacties op: Wat zijn de kosten? ‘Wie gaat de transitie betalen? Wat zijn het nut en de noodzaak van de energietransitie? Wat zijn de mogelijkheden en alternatieven? Wat wordt het beleid van Pijnacker-Nootdorp? Hoe verduurzamen we oude huizen? Waarom gaan andere landen juist over op aardgas en moeten wij er vanaf? Wat zijn subsidie mogelijkheden? Waarom wachten we niet tot we direct over kunnen stappen op waterstof? Wat kan ik nu al doen en hoe weet ik wat de beste optie is voor mijn huis? Ik hoor slechte verhalen over een warmtepomp (herrie, kou). Wat is het alternatief? Hoe voorkomen we dat er alsnog gas wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het warmtenet? 28 https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_countries_by_carbon_dioxide_emissions De NL-bijdrage aan CO2 – uitstoot is te klein om zichtbaar te zijn op deze kaart. 12 Volgens het verduurzamingsconcept ‘trias-energetica’ 29 is de eerste en voornaamste stap tot CO2-reductie het verminderen van energiegebruik via fossiele brandstoffen. Onze inwoners kunnen hieraan bijdragen door gedragsverandering en vermindering van minder duurzame activiteiten. Energiereductie zet zoden aan de dijk bij partijen en objecten met het grootste verbruik. In Pijnacker-Nootdorp is dat de tuinbouw. Het ligt daarom voor de hand om in onze gemeente naast andere sectoren ook te kijken naar de tuinbouw als grootgebruiker van warmte en elektriciteit met ruim 70% van het totaal. Daar is de energieintensiteit per m2 hoog. Bij warmte blijkt dat volgens de gemeentelijke projecties redelijk te lukken, echter bij het elektriciteitsgebruik zien we richting 2050 nog geen verbetering . Niet alleen voedselproductie maar ook producten, die niet tot de eerste levensbehoeften behoren, een korte levenscyclus hebben en dan worden weggegooid, zoals snijbloemen, vragen veel energietoevoer in deze sector. Je kunt hierbij vragen stellen, zoals: Is dit blijvend acceptabel als bestemming van schaarse groene energie? Moet productie beslist hier plaatsvinden of kan het ook energiezuiniger zoals in een warmer klimaat 30? Dit laatste helpt mee om de economische kansen elders te vergroten en creëert hier ruimte voor minder energiebehoeftige en hoogwaardiger activiteiten. Daarnaast is het een goede ontwikkeling als in de glastuinbouw het accent gaat verschuiven van energieintensieve naar energie-extensieve producten. De consument kan het beïnvloeden door seizoen- en energielabel-bewuster in te kopen 31 . Dergelijke alternatieve gedachten vinden we niet terug in de Omgevingsvisie en het Energietransitieplan. Het is jammer dat aan een sector met meer dan 70% van het totale energieverbruik nog weinig visionaire aandacht is besteed. Vinden we dat aan deze en andere energiegrootgebruikers schaarse duurzame energie blijvend beschikbaar gesteld kan worden, waarbij zij al dan niet tegen marktprijzen of mogelijk tegen een volumekorting worden getarifeerd? Ondernemers kunnen in het kader van hun bedrijfsvoering een rol spelen bij het halen van de doelen van de energietransitie. Naast afspraken daarover per bedrijfssector, zoals met LTO Glaskracht, is het nodig om ook met individuele ondernemers in meerdere sectoren afspraken te maken over hun bijdrage aan de energietransitie.32 29 De prioriteiten bij een duurzame aanpak en ontwerp https://nl.wikipedia.org/wiki/Trias energetica 30 Met name de productie van bloemen kost veel toegevoegde energie en CO2 uitstoot in onze omgeving, vooral in de winter. Daar is nog niet in meegenomen dat we veel van onze bloemen wereldwijd per vliegtuig exporteren. In Nederland kopen we vaak de bloemen gekweekt in Afrika. Dat is per saldo echter duurzamer qua CO2 footprint dan productie hier. 31 https://www.milieucentraal.nl/bewust-winkelen/uitgelichte-producten/bloemen/ 32 Laat onverlet dat het de verantwoordelijkheid van elke ondernemer is om door de overheid benoemde energietransitie-maatregelen tijdig te nemen. De overheid ziet handhavend daarop toe. Volgens artikel 2.15 1 e lid van het Activiteitenbesluit Milieubeheer dient degene die een inrichting drijft alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te nemen. Deze beschikking biedt de gemeente de kans tot borging en koppelen van voorwaarden via de volgende bepaling in lid 2: “Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift een gefaseerde uitvoering van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, toestaan waarbij rekening wordt gehouden met de bedrijfseconomische omstandigheden van de inrichting. Hierbij stelt het bevoegd gezag per maatregel een redelijke termijn vast waarbinnen die maatregel moet zijn uitgevoerd.” 13 Laten we een dialoog starten tussen ondernemers, inwoners en gemeente over kansen, wensen en mogelijkheden m.b.t. de energietransitie. Het zou goed zijn een dialoog te starten tussen ondernemers, inwoners en gemeente over kansen, wensen en mogelijkheden m.b.t. de energietransitie. Dit kan leiden niet alleen tot wederzijds inzicht en begrip, maar ook tot creatieve, aanvaardbare ontwikkelingsopties met een tijdpad. Als we maximaal inzetten op oplossingen met energiereductie-winst, dan wordt ons lokale energietransitieprobleem aanmerkelijk geringer. Daarbij moeten we voor alle sectoren (glastuinbouw, woningen, overige bedrijven, overheid) in de gemeente in de gaten houden waar de toename en afname van het energiegebruik daadwerkelijk gestalte krijgt. Een energieboekhouding vervult daarin een ondersteunende rol. Als persoon X of bedrijf Y nieuwe (bedrijfs)activiteiten wil ontplooien, die meer energie gaan verbruiken dan in de huidige situatie, horen daartegenover compenserende maatregelen te staan. Immers productiegroei en energieverbruik kennen grenzen of behoren deze te hebben vanuit duurzaamheidsoptiek. Wellicht kunnen we door een extra reductieslag bij grootgebruikers zelfs met onze geothermie de buurgemeenten gaan helpen. Het Milieuplatform ondersteunt van harte het vertrekpunt dat het groene buitengebied van Pijnacker-Nootdorp vrij zal blijven van energieopwekkers, zoals niet inpasbare zonnepaneelvelden en windturbines. Hierbij sluiten wij ons aan bij de visie van Natuurmonumenten: ‘Laat de natuur en de omgevingskwaliteit in haar waarde en behoudt haar waarde bij de energietransitie’. Windturbines passen niet goed in onze kwetsbare omgeving 33 . Zelfs niet op bedrijfsterreinen en in glastuinbouwgebieden. De vertegenwoordiger van NMP is niet per se tegen plaatsing van windmolens als dit nodig is om de klimaatdoelen te halen. Maar alternatieven voor energieopwekking met minder tot geen impact op landschap en natuur dienen voorrang te krijgen boven windmolens. Volgens het Milieuplatform is de kwetsbaarheid van het landschap en de inpasbaarheid van de oplossingen voor de lokale energieproductie zowel qua uitgangspunten als consequenties nog onvoldoende helder gemaakt door het college. Waar kunnen zonnepanelen op land in onze gemeente wel en hoe vindt de natuurlijke inbedding ervan plaats? Sluit dit aan bij de maatschappelijke beleving qua draagvlak? Wij zijn voorstander om in onze omgeving nu en in de toekomst zo veel mogelijk in te zetten op zonnepanelen op daken van woningen 34 en bedrijven en andere gebouwen, inclusief de tuinbouw 35. Dergelijke oplossingen behoren met ruimtelijke regelgeving en financiering te worden ondersteund. Daarbij kan B&W verplichten om binnen een te bepalen termijn, onderzoek te verrichten of te laten verrichten waaruit blijkt of aan het eerste lid wordt voldaan. Indien uit het onderzoek, blijkt dat niet wordt voldaan aan het eerste lid, neemt degene die de inrichting drijft de in het eerste lid bedoelde maatregelen binnen een door B&W te bepalen redelijke termijn. 33 Windturbines veroorzaken omgevingsschade (beeldkwaliteit, geluid, lichtschittering), vereisen delving en gebruik van zeldzame metalen en veroorzaken restafvalproblemen. Voorts leggen ze beslag op een opstelplek. De opsteltermijnen zijn tot nu toe niet begrensd; er zijn geen afbraakeisen en -waarborgen ten laste van de uitbater. Overigens geldt het milieuprobleem ook voor recycling van zonnepanelen na zo’n 25 jaar gebruik, maar er gloort hoop op een meer circulaire toekomst via de productie van betere panelen. https://www.tno.nl/nl/aandachtsgebieden/energietransitie/roadmaps/hernieuwbareelektriciteit/zonneenergie/pv/recyclebare-zonnemodules/ Windenergie op zee produceren en/ of het inkopen ervan elders (er is regelmatig fors windenergieoverschot internationaal) kan zeker in onze dichtbevolkte Randstad een omgevingsvriendelijker oplossing zijn. 34 Net als bij bedrijven geldt bij woningen de trias energetica, waarbij we als eerste werken aan reductie van energiegebruik via betere woningisolatie, kansrijke maatregelen en gedrag-aanpassing. 35 Veel woningen zijn geschikt voor zonnepanelen en kunnen zo elektrisch energieneutraal worden gemaakt. Liefst met wat overschotcapaciteit, want dan is er speelruimte voor elektrisch koken, warmtepomp en airco. Voldoende isolatie aanbrengen op een geschikt moment is veelal nuttig. ‘Van het gas af’ lijkt op vele plekken een brug te ver en de extra CO2 winst is vrij marginaal of te duur. Het lijkt er op dat vele bedrijven (inclusief 14 Het Milieuplatform bepleit flankerend beleid om de beoogde transitie bestuurlijk te borgen. Te beginnen met het toetsen en aansturen dat nieuwe bedrijven of uitbreiding van bestaande bedrijfsactiviteiten in alle sectoren voldoende bijdragen aan de beoogde energieneutraliteit. Nieuwe bedrijfsmatige activiteiten zouden geen (extra) fossiel energieverbruik met zich moeten meebrengen en/of ze behoren duurzamer te zijn dan het gemiddelde van bestaande vergelijkbare activiteiten in onze gemeente. Tot nu toe richt de gemeente zich bij de energietransitie vooral op de doelgroep ‘particuliere huishoudens’. Maar meer focus is nodig op de ‘grote spelers’ qua energiegebruik. Willen we al onze ambities waarmaken dan kunnen we niet om die spelers heen. Dit vraagt dan wel om gericht beleid op basis van inzicht. Hierna illustreren we dit aan de hand van de voornaamste energiecijfers die nu nog onvoldoende eenduidig zijn. Oostlandse glastuinbouw zet koers naar 2030, blz. 49 en 50, WUR, 2019, Kwadrant A=GTB-PN 36 . glastuinbouw: WKK-reserve) wel hun gasaansluiting behouden en kunnen gebruiken. Gaan woonwijken en bedrijventerreinen wel van het gas af, maar glastuinbouw-gebieden door hun dubbele functie van WKK-reserve niet? Hoe dit aangestuurd wordt is tot nu toe niet duidelijk. Of dit inhoudt dat rest- en bodemwarmte minder toegepast zullen worden in de glastuinbouw is eveneens onduidelijk. Of warmtenetten in woonwijken betrouwbaar en betaalbaar zijn en blijven is nog onvoldoende bewezen. 36 Oostlandse glastuinbouw zet koers naar 2030, 2019 Bron: https://edepot.wur.nl/494744 15 Bovenstaand een totaaloverzicht uit Klimaatmonitor Rijsoverheid voor Pijnacker-Nootdorp 37 . Totaal (warmte plus elektra) volgens WUR in 2015 en 2030: resp. 6.004 TJ en 4.132 TJ (=69%). De gemeente Pijnacker-Nootdorp in haar energienota in 2019 en 2030 : resp. 3.445 TJ en 2.695 TJ (=78%). Klimaatmonitor Rijksoverheid, energieverbruik 2015 en 2019: resp. 3.994 TJ en 4.246 TJ (groei). De forse verschillen kunnen wij niet duiden. De veronderstellingen van de WUR staan in hun rapport, in de gemeentelijke nota ontbreken ze. Uit het WUR-lijstje blijkt dat assimilatieverlichting bij bloemen ook in de toekomst nog veel elektra inzet vergt. Wellicht toch de focus naar andere teelten en concepten verleggen 38 ? De conclusie is dat de gemeente zorg draagt voor eenduidig controleerbare cijfers en toelichtingen. De gemeentelijke ambitie is kennelijk om rond 2050 zo’n 50-60% lokale opwek aan elektrische energie te bereiken. Deze ambitieuze doelstelling mist een goede onderbouwing. Hoe verhouden onze ambities zich tot andere gemeenten in de omgeving op gebied van warmte en elektriciteit? De gemeente Lansingerland richt zich bijvoorbeeld op 25% lokale opwek in 2050 39. Delft en Zoetermeer hebben voor zover bekend dergelijke hoge ambities niet opgenomen. Wij vragen aandacht voor een andere mix aan lokale activiteiten (met name minder energie-verbruikende bedrijfsactiviteiten in tal van bedrijfssectoren) ter energiereductie. Tegelijk kunnen we naar een realistische mixstreefwaarde in de verhouding tussen lokaal opgewekte en ‘import’ van elektrische energie toe werken op de langere termijn. Waarbij we voorkomen dat de financiële voordelen, veelal gebaseerd op ruime subsidievertrekking, bij sommigen terechtkomen en de nadelen (als negatieve invloed op de fysieke leefomgeving) per saldo voor de gemeenschap zijn. Dus niet uitsluitend meer vanuit een ambitie onszelf een verplichting opleggen om over te gaan op dure of te complexe opwekking. Laten we kijken naar de ons omringende gemeenten, die een realistische mix hanteren. Het is aannemelijk dat we in Pijnacker-Nootdorp voldoende geothermie-warmte kunnen opwekken en een overschot kunnen exporteren. Bij elektra zullen we wat meer moeten importeren. Zonder inzicht in de effecten versus de kosten van de energietransitie-opties is een zinvolle discussie met bedrijven en inwoners niet mogelijk en worden keuzes gemaakt op basis van onvoldoende grondslag 40 . 37 https://klimaatmonitor.databank.nl/content/energieverbruik Download: PN, zie Hoofdstuk 2.1. 38 Inzet op concepten als daglichtkas kunnen het energieverbruik met 50% verminderen. De daglichtkas is ontwikkeld door Technokas, in samenwerking met Wageningen Universiteit en verschillende leveranciers. https://technokas.nl/smart-greenhouses/kassenbouw/daglichtkas/ 39 ‘Lansingerland duurzaam’, 2019, pagina 16. 40 Enkele vraagpunten: als de doelstellingen nu voor 2030 zijn gedefinieerd; wat ‘kost’ dat dan bij 3 geothermiebronnen, leidingnetwerk, ruim 50 ha zonnepanelen? Als de doeltellingen voor 2050 nog veel hoger liggen (immers dan alles toch terug naar 0% gas en geen CO2 uitstoot): wat betekent dat dan voor het ruimtebeslag en de investeringen? Stel 3 geothermiebronnen, leidingnetwerk, ruim 50 ha zonnepanelen is de eindoplossing. Dan nog moet je in de Omgevingsvisie aangeven hoe we die inpassing vorm gaan geven. Wat betekenen 50 ha zonnepanelen in de GTB- 16 Naast betaalbaarheid staat een eerlijke verdeling van lusten en lasten voorop. Tot nu toe is dat laatste structureel onevenwichtig op nationaal niveau: want burgers betalen meer dan bedrijven per eenheid energie bij gas en elektra door het (nog steeds uit het verleden voortkomende) stelsel. Zoals eerder gezegd behoren ook de inwoners actief bij te dragen aan energietransitie. Net als bij bedrijven hanteren we daarbij de trias energetica volgorde, waarbij we als eerste werken aan gebruiksreductie (via betere woningisolatie en aangepast handelen). Monitoring verschaft ons het inzicht of we op het gebied van energie-transitie de gestelde doelen bereiken. Het vereist een actueel en betrouwbaar dashboard met ‘technische cijfers’ over de voortgang en resultaten van de transitie en van de kostenbeheersing. Ook is het goed om te beoordelen hoe we het doen in vergelijking met anderen. Ter illustratie van het laatste punt een overzicht, ontleend aan de Duurzaamheidsindex van Nederland (DiNG) 41. Het vergelijkt huishoudens per gemeente met het landelijk gemiddelde. Index Delft Zoetermeer PijnackerNootdorp Lansingerland Westland Midden Delfland Beste gem. NL Zonnestroom 0,4 0,8 1,2 1,3 1,0 1,8 ISDE-subsidie 0,7 0,7 1,0 1,0 0,9 1,0 Verstening 1,0 0,9 1.1 1.2 0,9 1.6 1,7 Gemiddeld 0,1 0,4 1,3 1,5 0,8 1,6 5.9 Pijnacker-Nootdorp scoort volgens dit overzicht redelijk vergelijkbaar met de omgevingsgemeenten qua zonnestroom. Het aandachtgebied ‘risico- en energieleverbetrouwbaarheid’ ontbreekt nog in het Energietransitieplan. Nodig zijn concrete doelen met een tijdlijn en bijpassend budget. Ook inzicht in de belangrijkste inhoudelijke 42 en financiële risico’s en onzekerheden, waar mogelijk gekwantificeerd met een analyse van hoe deze te beheersen in de investering-, project- en operationele fase. Monitoring en (bij)sturing vormen de bijkomende vereisten. De levering van restwarmte vanuit het havengebied Rotterdam aan de provincie Zuid-Holland laat een positief plaatje zien 43 . Met de voorziene opschaling van de waterstofproductie is er kennelijk voldoende capaciteit om de behoefte volledig te dekken tot 2050 (namelijk 23 PJ in 2030 en 45 PJ in 2050; equivalent met resp. 0,5 mln. en 1 mln. huishoudens energiegebruik) en het warmtegebruik vermijdt heel veel CO2 uitstoot. gebieden i.v.m. de eisen voor inpassing in groenstructuur, blauwe dooradering, natuurvriendelijke inrichting en bijdrage aan de biodiversiteit? Want het uitgangspunt ‘dorpen verbonden in het groen’ hoort prioritair te zijn. 41 DiNG https://www.vattenfall.nl/producten/energie/duurzaamheidsindex/ 42 Daaronder ook die van geothermie putten. Hoe worden deze risico’s bewaakt en beheerst, wie is aanspreekbaar voor schade, zijn de verantwoordelijkheden afdoende geborgd? Is een draaiboek beschikbaar voor calamiteiten in de boorfase en achteraf? Welke zijn de calamiteitscenario’s bij dergelijke boringen (denk aan gas, olie, vervuild water en grond, toxische stoffen)? Zon en wind zijn geen stabiele energiebronnen. Hoe borgen we dat we een stabiele energievoorziening houden? Kan kernenergie hierbij een oplossing bieden? We moeten in ieder geval zorgen dat bedrijven kunnen blijven produceren en dat woningen warm blijven in de koudere perioden. 43 Zie Regionale Energiestrategie Rotterdam Den Haag, RES 1.0. Punt 8.2. Stap 2, warmteaanbod, etc. Waterstoffabrieken nieuwe bron van duurzame warmte voor Zuid-Holland. Bron: Havenbedrijf Rotterdam. https://www.portofrotterdam.com/nl/nieuws-en-persberichten/waterstoffabrieken-nieuwe-bronvanduurzame-warmte-voor-zuid-holland 17 Na 2030 is een belangrijk deel van de restwarmte afkomstig van het via elektrolyse producen van waterstof. De energetische-output bestaat zo uit benutbare restwarmte en waterstof. Beiden zijn met voordeel klimaatneutraal in te zetten. Het kostenplaatje en de risico’s voor de eindverbruiker zijn echter nog niet duidelijk. Maar het moet mogelijk zijn om ook dat verantwoord voor alle partijen op te lossen, zoals via een open businesscasevergelijking van aanbieders en afnemers van warmte. De uitdaging is om de warmte verliesvrij en economisch te transporteren en te benutten binnen de provincie. Ook dit vergt nadere studie vanwege onder andere technische onzekerheden, haalbaarheid en ruimtelijke inpassing. Bij productie en levering van waterstof en restwarmte vanuit de Rotterdamse haven is nog het volgende ter overweging 86: Wellicht komen we op termijn alsnog uit op een mix-oplossing van een warmte- én een waterstofnet. De eerste oplossing is vooral voor grootverbruikers en grotere woonclusters van toepassing en de tweede in de rest van de woonsituaties. Dat zou prima passen bij behoud van ons gasnetwerk. Het beleid was al om dit gasnetwerk in ieder geval in het laag bebouwde buitengebied te handhaven. Maar als dat laatste economisch verantwoord is, waarom dan ook niet elders in dichter bebouwde wijken? Dit wordt relevanter indien een behoorlijk percentage van de particuliere afnemers bewust niet kiest voor het warmte-alternatief. Ook kunnen er later spijtoptanten van warmtenetaansluitingen bijkomen gelet op onderpresteren en/of de ermee verbonden kosten en tarieven. Het bijeenplaatsen van bedrijfsactiviteiten op industriële schaal, die met elkaar de warmtegrootafnemers vormen, nabij de warmte-opwekbronnen in het havengebied is energetisch rationeel (nauwelijks warmteverliezen en een goedkoop netwerk) en het past qua industriële bedrijvigheid goed bijeen. Vertical Farming en andere tuinbouw-oplossingen zouden hierdoor mogelijk extra kansen kunnen krijgen. Een eerste verkenning naar tuinbouw-inpassing in het havengebied was er al in 2011 44. Er ligt hier een uitdaging voor een haalbaarheidsstudie. Het voorgaande is geen uitputtende verhandeling over bestaande of toekomstige opties met potentie. Zo is kernenergie niet genoemd, omdat hierover niet op gemeentelijk niveau beslist wordt, terwijl het door de nieuwe ontwikkelingen (zoals thorium reactoren) een kansrijke optie lijkt 45 . Het aspect energie-innovatie is eveneens belangrijk; hoe volg je de ontwikkelingen, op welke wijze spelen we daarop voldoende in en wat doen we zelf actief om dit verder te brengen? We moeten nu wel handelen met inzichten, voorkeuren en technologieën van het heden, maar wel flexibel blijven om in te spelen op innovatieve opties in de toekomst. Zienswijze energietransitie 1. Energietransitie mag geen alles overheersende prioriteit zijn. Het is één van de ontwikkelingsvisies die qua impact en oplossingen afgewogen worden binnen de ruimtelijke structuur van ‘verbonden dorpen in het groen’. 44 Glastuinbouw in de Rotterdamse haven; Utopie of Toekomstbeeld? Stageverslag van Xplorelab, provincie ZuidHolland, in samenwerking met nHtV internationale hoger onderwijs Breda (ruimtelijke ordening & planologie) en transForum, 2011 https://edepot.wur.nl/176445 Enkele citaten: ‘ Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er interessante mogelijkheden zijn voor glastuinbouw in het havengebied. Met innovatief ondernemerschap en bestuurlijke wil zijn er mogelijkheden te vinden. Het havengebied van Rotterdam leent zich niet voor alle vormen van glastuinbouw. Er zijn vooral kansen voor het middensegment. Dit wil zeggen voor kassen of clusters van kassen van +/- 6 ha. Dit segment is vooral gericht op de sierteelt. Het segment kent een hogere toegevoegde waarde dan bijvoorbeeld groenteteelt per m2 waardoor de hogere vestigingskosten te verantwoorden zijn. Daarnaast heeft de sierteelt voordelen bij de logistieke ligging in de haven.’ ‘Op technisch en duurzaam vlak zijn er in de haven veel synergievoordelen te behalen. Er zijn kansen voor gebruik van restwarmte van industrieën en gebruik van (schone) co2-resstromen van de ocap.’ 45 Kernenergie https://www.tudelft.nl/energy/onderzoek/kernenergie ‘Vierde generatie kernreactoren. Nieuwe typen kerncentrales zoals de Hoge Temperatuur Reactor en de Gesmolten Zout Reactor zijn inherent veilig en gaan zeer zuinig om met splijtstof. Daardoor kunnen beide reactortypen naast uranium ook thorium als brandstof gebruiken, wat in potentie veel minder langlevend kernafval oplevert.’ 18 2. Zorg voor beter kwantitatief en financieel inzicht in onzekerheden en risico’s van technologische oplossingen zoals warmtenetten en waterstof. Financiële tegenvallers bij dergelijke projecten mogen niet afgewenteld worden op inwoners. 3. Bij energietransitie spelen een belangrijke rol: doeleffectiviteit, efficiëntie, haalbaarheid, betaalbaarheid, eerlijke lusten-lastenverdeling en onderkenning en beheersing van risico’s. Geef inzicht in deze aspecten bij het opstellen van energietransitie-plannen per wijk of gebied. 4. Richt je in Pijnacker-Nootdorp bij reductie- en het verduurzamen van energiegebruik tegelijk op alle sectoren (tuinbouw, overige bedrijven, woningen, overheid) en beschikbare maatregelen. Richt hiervoor een energieboekhouding in en stel compensatie als voorwaarde bij een toename in verbruik. 5. Stimuleer zonnepanelen op daken waar dat mogelijk is. 6. De Energiemix (= het zelf opwekken versus importeren) is geen zelfstandig doel en draagt, op zichzelf genomen, ook niet bij aan daadwerkelijke CO2-reductie. Focus hierop kan suboptimalisatie in de hand werken, zoals te veel ruimtebeslag voor zonnepanelen in glastuinbouwgebieden, die daar een nuttiger bestemming verhindert voor de langere termijn. Beter is het om te sturen op het maximale eindeffect (CO2- reductie) tegen de laagste kosten, de minste lokale hinder en het minste ruimtegebruik. 7. Omgevingskwaliteit en natuur mogen niet lijden onder de energietransitie, maar behoren er mee vooruitgeholpen te worden. 8. Hanteer bij de energietransitie het natuur-en landschapsinclusief handelen als randvoorwaarde bij plaatsbepaling, inrichting en gebruik van energienetwerken 46 . Windturbines en zonnepanelen passen niet in ons kwetsbare natuur- en buitengebied. Maar ook elders in onze gemeente zijn de kansen gering indien de voor- en nadelen in beschouwing worden genomen. De instemming van minimaal de omwonenden is een vereiste voordat plannen en afspraken worden gemaakt 47 . Noot: De vertegenwoordiger van NMP is niet per se tegen plaatsing van windmolens, als dit nodig is voor het halen van onze klimaatdoelen. Alternatieve vormen van energieopwekking met minder tot geen impact op landschap en natuur dienen voorrang te krijgen boven windmolens. 9. Benoem en bewaak risico’s en onzekerheden en stuur daarop. Dit zou een apart deel van een actueel werkend overall dashboard en monitoringsysteem moeten zijn. 10. Zet vol in op energietransitie met de nu beschikbare, betaalbare oplossingen. Als zich in de toekomst innovatieve ontwikkelingen aandienen, maak daarvan dan gebruik bij de verduurzamingsopgave. 11. De energietransitie heeft flinke impact voor inwoners en ondernemers. Relevante factoren voor het slagen van deze transitie zijn onder andere transparante informatie, betaalbaarheid en draagvlak. Investeer per overzienbaar project in een open dialoog met inwoners en ondernemers met werkelijke keuzevrijheid en inbreng 48. Want zover zijn we niet op basis van wat toe nu toe aangereikt is door de overheid 49 en/of in het gemeentelijk plan. Ook het EU energietransitie-traject gaat gepaard met vraagtekens qua inhoud en 46 https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2019-zorg-voor-landschap-3346_0.pdf 47 Wind- en zonneparken in ons kwetsbare landschap toelaten staat op gespannen voet met het behoud van de natuur en omgevingskwaliteit. Toch staat in de Energietransitievisie het voornemen om 50 ha te bestemmen voor zonnepanelen. Op welke plekken is zoveel restruimte beschikbaar? 48 ‘The smart way to keep people passive and obedient is to strictly limit the spectrum of acceptable opinion, but allow very lively debate within that spectrum—even encourage the more critical and dissident views. That gives people the sense that there’s free thinking going on, while all the time the presuppositions of the system are being reinforced by the limits put on the range of the debate’. Chomsky bespreekt het door politiek en overheid voorspannen van gedachten en oplossingen waardoor de burger ‘oplossing-getunneld’ wordt. Bron: Professor Noam Chomsky https://en.m.wikipedia.org/wiki/Noam_Chomsky 49 De klimaattafels waren zonder burger- en zonder deskundigen inbreng; ‘van het gas af’ is niet cijfermatig onderbouwd en elders in de EU stimuleert men juist het omgekeerde. Bovendien kan het duur uitpakken. Zie hierover: ‘Woningen van het gas? Daar krijg je spijt van’, Prof. D. Smeulders, TU/e- Eindhoven, 2018 https://www.binnenlandsbestuur.nl/ruimte-en-milieu/nieuws/woningen-van-het-gas-daar-krijg-jespijtvan.9598304.lynkx en https://www.ed.nl/eindhoven/hoogleraar-tu-eindhoven-nu-van-het-gas-af-leidtalleentot-meer-CO2-uitstoot~ac68cdb4/?referrer=https://www.google.com/ 19 redelijke lastenverdeling 50 . Laten we dat lokaal beter doen via inzichtelijke, realistische en eerlijke oplossingen. 13. Haalbaar, betaalbaar en eerlijk zijn randvoorwaarden bij maatregelen voor energietransitie. Definieer eerst deze begrippen en gebruik ze vervolgens om daaraan maatregelen te toetsen. Daarnaast is een toets nodig van de volgende tweetallen: ‘de doel-effectiviteit’ en de ‘oplossing- en kosten-efficiëntie’. 14. Het kleinste deel van het energiegebruik (namelijk dat van de inwoners) krijgt nu volop de aandacht in de plannen. Maar de grootste component in het energiegebruik is afkomstig van bedrijfsmatige activiteiten, met name de glastuinbouw. Het grootverbruik is voor de gemeenschap uit beeld in de discussie en ook ten aanzien van de noodzakelijke verbeteringen, plannen, consequenties en monitoring. Het Milieuplatform pleit er voor om de gemeentelijke regierol evenwichtiger en gelijktijdig te richten op alle doelgroepen, dus ook de grootverbruikers. 5. Economie en werkgelegenheid De Omgevingsvisie positioneert als het gaat om bedrijvigheid vooral de glastuinbouw en minder de overige bedrijvigheden, waaronder de detailhandel 96 . Terwijl de overige bedrijvigheden met elkaar in 2019 90% van de lokale werkgelegenheid (banen) bieden en toekomstkansen hebben 97. De 8 % arbeidsinzet in de agrarische sector wordt grotendeels bepaald door de tuinbouwsector, voor een groot deel bestaande uit laagwaardige arbeid die voor een deel wordt verricht door arbeidsimmigranten 51 . Inwoners zetten in hun prioriteitenlijstje de waardering voor de economie en de werkgelegenheid op de voorlaatste plaats. Het is zinvol om na te gaan of dit bijvoorbeeld is ingegeven door het forensenkarakter en regiofunctie van onze gemeente, de relatief geringe toekomstkansen of de nadelige bijeffecten op de omgeving. Antwoorden op deze vragen kunnen richting geven aan de visie op de lokale economie. De Omgevingsvisie denkt een negatieve perceptie van de tuinbouwsector te kunnen ondervangen via meer sociale betrokkenheid van de glastuinbouw bij verenigingen, het meegroeien met de beroepsbevolking 102, het verduurzamen en meer innovatie 103 . Zoals eerder opgemerkt, is de overige bedrijvigheid (= 90% van de bedrijvigheid in Pijnacker-Nootdorp) over een reeks van jaren een groeisector geweest met een werkaanbod dat aansluit bij het lokaal/regionaal beschikbare arbeidspotentieel. Mede op basis van CBS-cijfers is het aannemelijk dat het arbeidsinkomen per werknemer in deze sector gemiddeld genomen beter is, de toegevoegde waarde per oppervlakte-eenheid hoger en het energieverbruik per oppervlakte-eenheid veelal relatief laag. Waarom krijgt de potentie van deze overige, lokale bedrijvigheid zo weinig aandacht in de Omgevingsvisie? De gemeentelijke inkomsten komen voornamelijk van de inwoners en minder van de lokale bedrijven. Niet duidelijk is of een redelijk evenwicht bestaat tussen de gemeentelijke baten versus kosten en de inzet voor specifieke bedrijfssectoren zoals de glastuinbouw en de overige bedrijvensectoren. Kan de gemeente dit inzicht geven? De tuinbouw in onze omgeving kenmerkt zich onder andere door de volgende factoren108: 50 Ter illustratie: onze burgergasprijzen zijn door overheidsingrijpen de hoogste in de EU. Vervolgens koppelen we daar warmte-oplossingen aan en zo trekken we de warmtetarieven mee naar boven! Energieprijs-monopolie,zoals nu gehanteerd door de overheid in Nederland, is geen zuiver instrument. Inwoners kunnen het niet ontgaan (geen echte keuze meer mogelijk). Bedrijven claimen bij de overheid prijsmitigatie om internationaal concurrerend te blijven. Velen begrijpen het niet meer en ervaren de gang van zaken niet ‘als redelijk en verstandig overheidshandelen’. 51 Deze komen hier naartoe omdat in het herkomstland onvoldoende werkkansen zijn. De EU heeft te weinig oog voor het toewerken naar een betere geografische match van vraag en aanbod bij werkgelegenheid. Dat leidt tot een onwenselijke ‘volksverhuizing’, met ruimtelijke leegloop enerzijds en ophoping elders anderzijds. Zonder aansturing zal het alleen maar erger worden. 20 a. Glastuinbouw benut in onze gemeente 730 ha. bruto. Dit is 19% van het totale oppervlak van de gemeente. De bijeffecten zijn onder andere lichthinder, waterverontreiniging, inklemming van woongebieden, kwetsbare omgevingen en wegen belast door vrachtverkeer. b. De productie-output is voor een groot deel voor export bestemd en heeft bij de snijbloemen een beperkte gebruiksduur, waarna het product wordt weggegooid. Toch vergt een dergelijk product productietechnisch een hoge energie-input per m2 . In vergelijking met woningen en andere bedrijvigheid in onze omgeving is het aanmerkelijk hoger. De WUR voorziet verdere belichtingsintensivering (waardoor extra elektraverbruik) en daarnaast een daling bij de warmtevraag. De CO2 emissiedaling in de glastuinbouw is vanaf 2014 vrijwel gestopt, zo blijkt uit landelijke statistieken en onderzoek 109 . c. De arbeidsinzet is voornamelijk laagwaardig en sluit niet aan bij het lokale en regionale aanbod. Personeel wordt daarom via uitzendbureaus vanuit voornamelijk Oost-Europa aangetrokken. 96 De voornaamste vestigingssector bij bedrijven in Pijnacker-Nootdorp is de dienstverlening (totaal circa 50%), terwijl de sector land & tuinbouw goed is voor 8% van de banen. De laatstgenoemde sector laat de afgelopen jaren geen stijging van het aantal banen zien en de werkgelegenheid en de arbeidsvraag zijn voornamelijk laaggeschoold. https://pijnacker-nootdorp.incijfers.nl/dashboard/banen-en-vestigingen Wat betreft het algemene opleidingsniveau heeft Pijnacker-Nootdorp t.o.v. andere gemeenten in de regio en Nederland een relatief hoog percentage aan HBO/WO-studerenden en/of opgeleiden. Bronnen: Gemeente op maat, Pijnacker-Nootdorp, CBS 2011, blz. 18 en 23 en https://allecijfers.nl/gemeente/pijnacker-nootdorp/ 97 Het zou goed zijn als Pijnacker-Nootdorp zich meer zou richten op innovatieve bedrijvigheid. Hoogwaardige kenniscentra in de regio bieden ons spin-off potentie, die we kunnen oppakken via wervende vestigingsfaciliteiten in een aantrekkelijke leefomgeving. 102 Voor het gros van de inwoners zijn er op korte of langere termijn in de tuinbouwsector onvoldoende arbeidskansen op aantrekkelijk niveau, tenzij in die sector structureel een ommezwaai plaatsvindt naar innovatie met hoogwaardiger werk en toegevoegde waarde. Daar is echter nog niet in voorzien. Het is daarom te verwachten dat er voor inwoners vooral arbeidskansen liggen bij andere lokale bedrijfssectoren en elders in de regio. De gemeente zou dit aandachtspunt moeten oppakken. 103 Zie Ontwerp Omgevingsvisie, blz. 31, versie mei 2021: De bedrijventerreinen en (glas)tuinbouwgebieden grenzen aan of maken deel uit van de kernen. Deze relatie willen we richting 2050 versterken. Door te werken aan betere verbindingen tussen de kernen, het groen en de economische clusters in de vorm van onder andere fietspaden, groene zones en energie-uitwisseling wordt overlast die nu soms nog wordt ervaren omgezet in begrip en waardering. Dat geldt ook voor de sociale samenhang. De bruisende centra waar de hechte gemeenschap mede wordt gevormd, is de thuisbasis van veel ondernemingen. De (glas)tuinbouwbedrijven bieden werk aan mensen van binnen en buiten onze gemeente ‘Tuinders zijn betrokken bij het verenigingsleven en dragen bij aan maatschappelijke opgaven door middel van innovatie (digitalisering, verduurzaming, kortere ketens enz.). Met elkaar geven we de bedrijven ruimte om te ondernemen. De glastuinbouw blijft anticiperen en zich ontwikkelen en de economische activiteit groeit tot 2025 mee met de beroepsbevolking.’ 21 De Nederlandse tuinbouw is nog steeds een topspeler op de wereldmarkt, in het bijzonder op het gebied van hoogwaardige snijbloemen. Dit is op basis van de kwaliteit van de primaire productie, het professionele handelsen distributiesysteem en de productinnovaties. We zien echter dat andere landen steeds meer in opkomst zijn over het gehele assortimentsbereik. Echte schaalvergroting in Nederland moet veelal buiten Zuid-Holland plaatsvinden. Want in onze provincie ontbreekt het aan passende opschalingsruimte. Mede door de lange historie kenmerkt de tuinbouw in Zuid-Holland zich door versnippering en minder aangepast aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om de sectorvitaliteit op een voldoende duurzaam en competitief niveau te brengen zijn structurele aanpassingen noodzakelijk 52. Deze structurele aanpassingen binnen en buiten onze gemeente zouden een item in de Omgevingsvisie moeten zijn. Het Milieuplatform mist dit echter. Verderop in dit hoofdstuk citeren wij enige deskundigen om toch enig toekomstbeeld op te roepen. Historisch gezien is de tuinbouw met name ontstaan in gebieden dicht bij steden als afzetmarkten. Zo waren transport en distributie snel en niet duur. Transport over water was daarbij het belangrijkste. Tegenwoordig is het assortiment veel uitgebreider, is de export belangrijker, gaat het transport via vliegtuig, vrachtauto en trein wereldwijd. Hierdoor is de locatiekoppeling met dorpen en steden erom heen in verband met lokale afzet minder noodzakelijk. Logistieke infrastructuren, netwerkverbanden en ICT zijn en blijven de belangrijke succesvoorwaarden. De WUR heeft onderzoek gedaan naar de areaalomvang en de energietransitie in Oostland en Westland. De WUR schat voor Pijnacker-Nootdorp in haar scenario’s ‘optimistisch – pessimistisch’ een areaal krimp tussen 4 en 29% in voor de periode tot 2030 53 en becijfert dat op tussen de 312-421 ha aan bijpassend GTB-oppervlak 54 . De gemeente houdt echter zonder uitleg vast aan 730 ha. bruto en dat oppervlak zou in de huidige situatie (2021) neerkomen op 350 ha. netto glasgebruik 114 . Pijnacker heeft net als in het Westland het nadeel dat haar tuinbouwgebieden historisch bij en tussen woonwijken zijn gegroeid, waardoor nu de ontwikkeling van nieuwe woonlocaties wordt bemoeilijkt en hoge verwervingskosten vraagt. Tegelijk ervaren tuinders omgevingsbeperkingen aan economisch noodzakelijke schaalvergroting. Elders is voor schaalvergroting meer ruimte beschikbaar, waaronder in Noord-Brabant en Zeeland 55 . In het Westland beziet men inmiddels deze opties voor schaalvergroting en ook in onze gemeente denken tuinders hierover na in het kader van hun toekomstige bedrijfsvoering. Blijvend aanpassen is in elke bedrijfssector geboden om competitief toekomstvast te blijven. Visionairs, deskundigen en politici hebben hun visies gegeven op trends en ontwikkelrichtingen in de glastuinbouw. Hierna volgen enkele citaten, ontleend aan interviews tijdens een internationaal congres in Rotterdam in 2020 56 : Niek Koning (NL, emeritus assistant professor of the Agricultural and Rural Policy Group WUR): The competitive advantage of Dutch farmers is eroding Adri Bom-Lenstra (NL,president of Greenport West Holland and Woody Maijers): 52 Integrale Visie Greenport Westland-Oostland 2020; De Samenwerkende gemeenten in de Greenport Westland-Oostland. 53 Bron: Oostlandse glastuinbouw zet koers naar 2030, Pepijn Smit en Nico van der Velden, Wageningen Economic Research Rapport 2019-066, blz. 29: De krimp van het areaal tussen 2015 en 2030 is geschat tussen 4% in het optimistische scenario tot 29% in het pessimistische scenario. De krimp is in alle drie de scenario’s het grootst in het kwadrant A (= Pijnacker-Nootdorp), hoofdzakelijk door de complexiteit van reconstructie en gebiedsmodernisering. De subsector bloemen neemt door (internationale) concurrentie in alle drie de scenario’s het meest in areaal af. In het pessimistische scenario daalt het totaal belicht areaal iets, in het gematigde en optimistische scenario groeit het. Qua aandeel groeit het belicht areaal in het Oostland van circa 40 naar 50%. 54 Oostlandse glastuinbouw zet koers naar 2030, 2019 Bron: https://edepot.wur.nl/494744 , blz. 49. 55https://www.groentennieuws.nl/article/9297722/wijziging-standpunten-meer-ruimte-voor-glastuinbouwentov-in-noord-brabant-en-zeeland/ en https://www.zlto.nl/belangenbehartiging/speerpunten/ruimtevoorglastuinbouw-en-tov 56 INTERNATIONAL FOOD AND AGRIBUSINESS MANAGEMENT ASSOCIATION (IFAMA). HIGHLIGHTS FROM IFAMA GOES DIGITAL 2020 – ROTTERDAM https://www.ifama.org/2020-rotterdam-highlights 22 ‘Dutch Horticulture should provide for local food and global expertise’ Sharing horticulture expertise in Europe will match Timmermans Green Deal perfectly Professor David Hughes (Canada, International Speaker on Global Food and Drink Industry Issues): Dutch horticulture as a remotely operated glocal multinational Post-covid nutrition: prepare for heavy duty regulation and urban vertical farming Rob Baan (the Steve Jobs of Dutch Horticulture; owner of Koppert Cress, a producer of micro vegetables. His personal mission: “Let’s look at fresh food and health in a different way.”): Get your act together, then export the Netherlands food system Professor Jan Rotmans over de GTB in ‘Greenport West Holland’ 57 118 119: „Op basis van de gewone innovaties is de Greenport heel goed bezig. Maar op het vlak van radicale innovatie, met andere producten je geld verdienen, verloopt het minder vlot. We produceren wel goed, maar niet de goede dingen. Als ondernemer is het daarom zaak nu een tweede lijn (schaduwlijn) te ontwikkelen. Je blijft dan je huidige dingen gewoon doen, maar ga je gelijktijdig afvragen waar je over 20 jaar je geld mee kunt verdienen. Het zijn niet de grootste of slimste bedrijven die overleven, maar de meest wendbare!” Al deze visies laten zien dat het niet proactief is om in te zetten op verdere schaalvergroting in Oost- en Westland. Het is toekomstbestendiger om met gebruik van onze expertise in andere gebieden op te schalen. Het gaat er om in Nederland te focussen op businesstransformatie naar hoogwaardiger producten en onze expertise internationaal te exporteren en te benutten. Dat bijeengenomen geeft meer toekomstmogelijkheden. Willen wij als Pijnacker-Nootdorp niet achterblijven bij deze trends en ontwikkelingen, dan moeten we eveneens opschuiven in de waardeketen. Dat gaat ook gepaard met een kleiner ruimtebeslag en kansen voor hoogwaardiger werkgelegenheid, meer aansluitend op het arbeidsaanbod in onze regio. Gebaseerd op het voorgaande en ervan uitgaande dat tuinders op basis van economische principes in een veranderende wereld tijdig mee willen gaan in een transformatie, beschrijven we hieronder een ruimtelijke visie die afwijkt van de Omgevingsvisie en vooral bedoeld is als ‘omdenken’ . Onze visie is illustratief. Niet bedoeld als zo moet het precies worden. Maar wel bedoeld als blikverruimend contrast met de aannames en opties in de Omgevingsvisie. Een alternatieve ruimtelijke toekomstvisie voor Pijnacker-Nootdorp • Bestemmingstransformatie van 50% van het huidige glastuinbouwareaal. We streven ernaar om de komende 25-30 jaar 50 % van het huidige glastuinbouwgebied te transformeren naar een situatie vergelijkbaar met het huidige beeld qua groen, woningdichtheid en bedrijvigheid. De extra bedrijvigheid bestaat uit zowel een aangroei van het cluster ‘overige bedrijvigheden’, als uit innovatieve tuinbouwbedrijven 58, die hoogwaardige prestaties leveren. Het effect hiervan is dat we extra ruimte creëren tussen onze kernen en ruimte voor de natuur. De milieubelasting is met circa 50% afgenomen en de toename in aantallen woningen en bedrijven is relatief beperkt. Onze warmteputten worden slimmer en zuiniger gebruikt 57 https://www.bpnieuws.nl/article/9055920/radicaal-innoveren-moet-maar-hoe/ Zie met name Rotmans daarover: ‘We produceren goed maar niet de goede dingen’ en: ‘Het zijn niet de grootste of slimste bedrijven die overleven, maar de meest wendbare’! De Conclusie: ‘Glastuinbouw moet radicaal veranderen’ https://greenportwestholland.nl/glastuinbouw-moet-radicaal-veranderen/ https://www.hortipoint.nl/vakbladvoordebloemisterij/burgemeester-wil-discussie-over-westlands-glasareaal/ 118 Onze kerncompetenties moeten zijn: innovatie, expertise en ondernemerskwaliteit. Dat levert de werkelijke potentie en meerwaarde, hoogwaardige arbeid en wereldwijde kansen op. Conserveren van het bestaande, ook met energietransitie erbij, is vrij kansloos in een open concurrerende wereldmarkt met ongelijke omgevingscondities. 119 Actieplan URGENDA https://www.urgenda.nl/themas/klimaat-en-energie/40-puntenplan/ 23 door een sterkere focus op ‘levensnoodzakelijke’ toepassingen. Met de vrijkomende warmteruimte kunnen we zo nodig onze buurgemeenten helpen. De elektriciteitsbehoefte en -problematiek zullen verminderen en daarmee ook een mogelijk lokaal opwekprobleem, in ieder geval in kwantitatief opzicht. Het percentage waarin onze gemeente in eigen-energieverbruik kan voorzien stijgt significant boven de 60%. Daarmee worden de ruimtelijke keuzes toekomstbestendiger, omdat we niet de kans lopen om extra taakstellende reducties in energieverbruik en -opwek van hogerhand opgelegd te krijgen. • Specifieke accenten Ontklem nu omklemde dorpen door tussengebieden weer voldoende vrij te maken via groene zones. Grootschalige bedrijven behoren zoveel als mogelijk op enige afstand van de dorpen en in groter verband te functioneren, voorzien van bijpassende infrastructuur 59 . Bedrijvenclusters zijn duurzaam, omgevings- en natuurvriendelijk ingericht en milieuvriendelijk. • Overige randvoorwaarden (illustratief, niet limitatief) Nieuwe en bestaande bedrijvigheden sluiten qua activiteiten en werkgelegenheid zo veel mogelijk aan bij de economische en sociale kenmerken van onze gemeente en versterken deze op harmonische en toekomstgerichte wijze. Nieuw te vestigen bedrijven veroorzaken geen milieuhinder ten opzichte van de omliggende woningen en reeds gevestigde bedrijven. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de toegestane maatregelen en activiteiten gelet op de impact van de bedrijvigheid op energieneutraliteit en de kwaliteit van de leefomgeving. Bedrijven en bedrijventerreinen (inclusief GTB) worden mede getoetst aan een ruimtelijke visie op lange termijn met als illustratieve uitgangspunten: 1. ten hoogste 70% van een gebied wordt voor bebouwing en noodzakelijke voorzieningen uitgegeven en tenminste 30% blijft groen ingericht; 2. minimaal 10% van het gebied wordt gebruikt voor water, zowel voor de natuur als voor de opslag in het kader van klimaatbestendigheid; 3. bedrijven (ook op bedrijventerreinen) voorzien mede in landschappelijke en ecologische taken door het leveren van xx m2 groen en belevingsnatuur per yy m2 productieoppervlak; 4. extra verkeersontsluitingen zijn afdoende en zonder afwenteling qua kosten (via koppeling tussen aanlegoogmerk en gebruiksnut) aangelegd; Zienswijze op Economie en Werkgelegenheid 1. Kies voor een toekomstbestendige ontwikkeling die voor de gemeenschap als geheel de beste vooruitzichten biedt. Dit vraagt om een hogere toekomstambitie dan nu in de Omgevingsvisie staat. Bedrijfssectoraanpassing en stimulering van nieuwe sectoren kunnen de lokale arbeidsvraagmix verbeteren en nieuwe werkgelegenheid creëren. Dat vergt stimulering van deze ontwikkeling en transitiemaatregelen voor bedrijven die minder passen in het toekomstplaatje 60 . Mogelijk gevolg van deze benadering voor de bedrijvigheid met het grootste ruimtebeslag is het stoppen met schaalvergroting en -massaproductie ten gunste van innovatieve, kleinere en flexibele bedrijven met meer diversiteit in producten en diensten. 2. Onderzoek een alternatieve ruimtelijke visie, die uitgaat van een reductie van 50% van het glastuinbouwoppervlak en geef daaraan een herbestemming voor doeleinden die aansluiten bij de 59 Vergelijk opzet 3B-driehoek Lansingerland en ook andere bedrijvenclusters, al dan niet GTB 126 https://www.change.inc/mobiliteit/nederland-wordt-het-silicon-valley-voor-vertical-farm-systems-2901 60 ‘Versnelling van transitie is noodzakelijk om de toppositie te behouden. Slimme specialisaties en nieuwe verdienmodellen zijn noodzakelijk om de internationale concurrentiestrijd aan te kunnen. Er is een transitie nodig van het tuinbouwcluster van bulkproductie naar een duurzaam, circulair en bio-based cluster, dat op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereert. Kernpunten hierbij zijn kennis, toegevoegde waarde en innovatieve concepten’. Bron: Programma Zuid-Hollandse Economie 2019 – 2022, uitgave 2019, blz. 33 24 behoeften en wensen, die inwoners hebben geuit in het kader van het participatieproces. De insteek hierbij is een nog aantrekkelijker leefomgeving te realiseren, met betere kansen voor wonen, werken, natuur en recreëren. Noot: De vertegenwoordiger van LTO Glaskracht kan zich in dit en volgende punten niet vinden. 3. De beoogde energieverduurzaming wordt zo gemakkelijker te realiseren, omdat de opgave substantieel verkleint zowel in absolute getallen als in voorzien ruimtebeslag. 4. Creëer voorwaarden voor een vitale en duurzame glastuinbouw die past bij ecologische structuren en bijdraagt aan de omgeving. Minimaal houden we voldoende glasruimte over voor onze bijdrage aan de voedselproductie in de regio. 5. Onderzoek welke de effecten zijn van slimmere teeltechnieken zoals ‘Vertical Farming’ 126 . 6. Onder andere via goede regiocontacten bevorderen we de vestiging van economische bedrijvigheid, die voldoet aan de criteria van Profit, People, Planet 61 62 . Natuur-inclusief bouwen, perceelruimten omgevingsneutraal en natuurvriendelijk inrichten en een circulaire bedrijfsvoering horen bij deze benaderingswijze. 7. Verwerk het bovenstaande in een thematisch economie- en werkgelegenheidsprogramma en veranker het in een uitvoeringplan. Slot De gemeente Pijnacker-Nootdorp is de afgelopen 30-50 jaar in vele opzichten sterk gewijzigd. Deze veranderingsdynamiek zal blijven bestaan voor wat betreft bijvoorbeeld bevolkingsomvang en -samenstelling, werkgelegenheid en ruimtebeslag. Deze dynamiek heeft er ook toe geleid dat het agrarisch productie-landschap’ in onze gemeente de nevenfunctie van ‘natuur- en recreatieondersteuning’ heeft gekregen. In het bestemmingsplan Duurzame Glastuinbouwgebieden (2012) is daar ook van uit gegaan, maar de praktische invulling ervan heeft nog niet geleid tot het beoogde doel. Knelpunten kunnen optreden doordat ruimtelijke aanspraken en benutting elkaar in de weg zitten. Terug naar het verleden is onhaalbaar. Met elkaar stappen vooruit maken is een complexe uitdaging. De fysieke inrichting van de ruimte in de Omgevingsvisie is een mogelijk kompas, rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen in de maatschappij en economie, maar ook met de verwachtingen en toekomstbeelden van de inwoners. De inbreng van inwoners en anderen bij de consultatie over de bouwstenen van de Omgevingsvisie geeft mede richting voor de aan te houden koers. Aan groen, natuur en passende woonruimte geven onze inwoners prioriteit. De lokale bedrijvigheid scoorde minimaal bij de inwoners. Komt dat misschien door te weinig inzicht in geboden perspectief en/of een onvoldoende match met de fysieke leefomgeving? De gemeentelijke visie op de Energietransitie hanteert als vertrekpunten: zinvol, effectief, behapbaar, betaalbaar en draagvlak. Afwenteling van financiële risico’s vanuit de bedrijvensector op de burgers moet worden vermeden via zorgvuldige en transparante kostenplaatjes. Bedrijven en bewoners moeten worden uitgedaagd substantieel bij te dragen aan haalbare en betaalbare reductiemaatregelen, productie door middel van zonne-energie en andere verbeteropties. Tenslotte hoort hier een gedragsverandering bij die het voorgaande ondersteunt en de reductie vergroot. Onze GTB-expertise en daadkracht verdient meer kansen en uitbreidingsruimte dan wat lokaal inpasbaar is. Dat laatste is in de gemeentelijke visie nog onvoldoende aan bod gekomen en verdient meer aandacht. 61 Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) = omgevinginclusief economisch handelen als verplichte randvoorwaarde en legitimatie voor het winststreven. MVO-criteria: Profit: goederen en diensten voort-brengen met meerwaarde als maatstaf voor de maatschappelijke waardering ervan; People: de gevolgen voor mensen en maatschappij binnen en buiten de onderneming; Planet: de effecten op het natuurlijke leefmilieu. 62 Dat betekent dat bedrijven aantoonbaar aan de omgeving bijdragen en qua activiteiten voldoende aansluiten op behoeften, mogelijkheden, noodzakelijkheden en wenselijkheden van die omgeving en van de mensen aldaar. Afwenteling van de lasten, zoals hinder, dient te worden voorkomen dan wel te worden gecompenseerd. 25 De gemeente Pijnacker-Nootdorp zou er goed aan doen om zich wat vrijer te maken van het heden en meer toekomstambitie te tonen in haar Omgevingsvisie. Grijp sectorveranderingen in met name de sector met het grootste ruimtebeslag aan als een unieke kans om bakens (juist ook ruimtelijk) te verzetten en daarmee een toekomstsprong voorwaarts te maken die de gehele gemeenschap helpt. Hopelijk kan deze zienswijze daaraan bijdragen bij de verdere besluitvorming en behulpzaam zijn voor de gemeenteraad bij haar richtinggevende en besluitvormende rol namens de gemeenschap. Pijnacker-Nootdorp, juli 2021
Geacht College,
Hierbij geeft het Milieuplatform u zijn zienswijze met betrekking tot zowel de ontwerp Omgevingsvisie als het ontwerp Energietransitieplan. In de bijgaande notitie is onze zienswijze nader toegelicht en onderbouwd. Onderstaand treft u een samenvatting van onze zienswijze per thema aan.
Zienswijze burgerparticipatie
- Het is goed dat bij de afweging in de besluitvorming de uitkomsten van de enquête over Panorama 2050 als bouwstenen voor de Omgevingsvisie 2050 worden gehanteerd. Dit leidt tot de volgende prioriteiten: 1. Groen Pijnacker-Nootdorp (38%) 2. Thuis in Pijnacker-Nootdorp (20%) 3. Gezond en sociaal Pijnacker-Nootdorp (13%) 4. Veilig Pijnacker -Nootdorp (10%) 5. De identiteit van Pijnacker-Nootdorp (7%) 6. Duurzame energie Pijnacker-Nootdorp (6%) 7. Bereikbaar Pijnacker-Nootdorp (4%) 8. Het glas van Pijnacker-Nootdorp (1%) 9. Aan de slag in Pijnacker-Nootdorp (< 1%).
- Gebruik de Omgevingsvisie als een kompas: niet alleen om een bepaalde koers stabiel aan te houden, maar ook om andere wegen in te gaan naar nieuwe doelen, die rekening houden met prioriteiten, die door onze inwoners zijn aangegeven voor de toekomst.
- Laat in de Omgevingsvisie duidelijker uitkomen welke kansen, bedreigingen en dilemma’s er zijn en wat daarbij ‘hard en zacht’ is. Geef daarbij aan hoe daarmee in de toekomst om te gaan en welke rol burgerparticipatie daarbij kan spelen.
- Leg een hogere ambitie neer in de Omgevingsvisie en gebruik daarbij de tijd als bondgenoot om fundamenteler ruimtelijk te veranderen en te verbeteren.
- Zorg voor het periodiek toetsen aan een helder lijstje met vooraf vastgestelde criteria.
- Maakt de Omgevingsvisie concreter op hoofdpunten.
- Geef aan met welke frequentie de Omgevingsvisie wordt geëvalueerd en bijgesteld en hoe de democratische inbreng van de gemeenschap daarbij wordt geregeld.
Zienswijze natuur en het groen
- Het concept van ‘Verbonden dorpen in het groen’ ziet het Milieuplatform als het uitgangspunt voor een doelgerichte ruimtelijke prioritering en (her)structurering. Dit past volledig in het Burgerinitiatief ‘Visie op het Groen’, zoals in mei 2021 aan de gemeenteraad is voorgesteld. Stel als uitwerking hiervan met voorrang een thematisch omgevingsprogramma ‘natuur en biodiversiteit’ op. Het belang hiervan wordt nog eens aangetoond door de planMER, die aangeeft dat een aanscherping nodig is van de (ontwerp) Omgevingsvisie op de ontwikkellijn ‘Onderscheidend groen’.
- Maak extra ruimte voor groen en natuur. Niet alleen kwantitatief op basis van groennormen bij bijvoorbeeld nieuwe woningbouw, maar vooral ook kwalitatief om de biodiversiteit te verbeteren. Ontzie de natuur en haal achterstanden in. Dit is nodig omdat recreatie- en woningdruk vanuit de omliggende stedelijke omgeving alleen maar zullen toenemen. Zorg voor ecologiesamenhang, verbetering van biodiversiteit en waterbuffering!
- Door de Buytenhouttafel is in een unieke samenwerking tussen burgers, organisaties en gemeente de gebiedsvisie Buytenhout West ontwikkeld. Deze visie is opgeleverd als input voor de Omgevingsvisie. Het Milieuplatform adviseert om voor Buytenhout samen met de betrokken gemeenten een omgevingsplan uit te werken. Dit kan dienen als een pilot voor het opstellen van een omgevingsplan voor een natuur- en recreatiegebied.
- Maak meer gebruik van lokale expertise over de sterke en zwakke punten in de natuur van Pijnacker-Nootdorp. Benut inbreng van inwoners en burgerinitiatieven. Inventariseer de kansen en bedreigingen met ondersteuning van natuur- en milieuorganisaties.
- Stimuleer dat inwoners hun tuinen meer ‘vergroenen’ in plaats van ‘verstenen’. Denk behalve aan communicatie en voorlichting ook aan een financiële stimulans of kwantitatieve regels om dit te bereiken.
- Concentreer natuur niet voornamelijk in onze drie grote gebieden, maar breidt het uit tot in, tussen en rond onze vier woonkernen, bedrijfsterreinen, glastuinbouwgebieden en openbate terreinen. Zo bevorder je ecologische samenhang en de kansen op herstel van biodiversiteit.
- Voor een robuuste ecologie van de groene gebieden zijn ecologische verbindingen van groot belang. In de Omgevingsvisie dient concreter aangegeven te worden waar deze zullen worden gerealiseerd.
- Zorg in natuur- en groengebieden voor permanente en tijdelijke stiltegebieden.
- Stel eisen aan beperking van licht- en geluidshinder. Wijs gebieden aan waar een donkerteregime heerst en de uitstraling van lichtbronnen afdoende wordt beperkt. Geef deze gebieden concreet aan op een kaart!
- Natuur-, omgevings- en landschapsinclusief inrichten en handelen hoort een vanzelfsprekende opdracht voor bewoners en ondernemers te zijn en niet alleen voor de gemeente. Biedt als gemeente de faciliteit dat bewoners en ondernemers hun plannen door een deskundige kunnen laten toetsen aan de criteria voor natuur-, omgevings- en landschapsinclusief bouwen en inrichten.
- De gevolgen voor de fysieke leefomgeving van de invulling van de energietransitie, bijvoorbeeld in de vorm van leidingen, geothermiebronnen, windturbines en zonnepaneelvelden, vragen om een integrale afweging tussen alle thema’s om zo te komen tot een duurzame en toekomstbestendige Omgevingsvisie.
- Werk de bovenstaande punten SMART uit in een thematisch omgevingsprogramma ‘natuur en biodiversiteit’, dat de basis vormt voor omgevingsplannen voor de groene gebieden. Maak vervolgens een beheerplan per gebied, dat is afgestemd op de specifieke doelen.
Zienswijze wonen
- Versterk cultuurhistorische lijnen en elementen, gebiedseigen bebouwingskarakteristieken en ecologische verbindingen. Stimuleer biodiversiteit, rust- en ruimtebeleving.
- Let goed op de landschappelijke ontwikkelingen langs de linten in het buitengebied, want daar ontstaat ‘verrommeling’ als gevolg van de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling.
- Zet in op differentiatie in realisering van woonruimten: huur en vrije sector, goedkoop en duur, groot en klein woonoppervlak, variatie in passende bouwstijlen, wel en niet gestapelde bouw, voor verschillende doelgroepen.
- Het Milieuplatform is géén voorstander van extra toekomstige bouwopgaven boven op de aantallen, die nu al in de Omgevingsvisie zijn genoemd. Ontwikkel tijdig strategische argumentatie om tegendruk te geven als in de toekomst de externe druk om nog méér woningen te bouwen groot wordt. Baseer die argumentatie onder andere op de rol van Pijnacker-Nootdorp als ‘aanbieder van rust en ontspanning in het groen’ voor inwoners van onze regio.
- Voorkom met afdoende maatregelen dat onroerend goed exploitanten koopwoningen aan de beoogde ‘eigen’ woonbestemming kunnen onttrekken.
- Hanteer bij realisering van nieuwe woongebieden de norm van 75 m2 groen per woning conform de landelijke Nota Ruimte.
Zienswijze energietransitie
- Energietransitie mag geen alles overheersende prioriteit zijn. Het is één van de ontwikkelingsvisies die qua impact en oplossingen afgewogen worden binnen de ruimtelijke structuur van ‘verbonden dorpen in het groen’.
- Zorg voor beter kwantitatief en financieel inzicht in onzekerheden en risico’s van technologische oplossingen zoals warmtenetten en waterstof. Financiële tegenvallers bij dergelijke projecten mogen niet worden afgewenteld op inwoners.
- Bij energietransitie spelen een belangrijke rol: doeleffectiviteit, efficiëntie, haalbaarheid, betaalbaarheid, eerlijke lusten-lastenverdeling en onderkenning en beheersing van risico’s. Geef inzicht in deze aspecten bij de energietransitie-plannen, die per wijk of gebied worden ontwikkeld.
- Richt je in Pijnacker-Nootdorp bij reductie- en het verduurzamen van energiegebruik tegelijk op alle sectoren (tuinbouw, overige bedrijven, woningen, overheid) en beschikbare maatregelen. Richt hiervoor een energie-boekhouding in en stel compensatie als voorwaarde bij een toename in verbruik.
- Stimuleer zonnepanelen op daken waar dat mogelijk is.
- Pas met het oog op energiebesparing actief artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer toe.
- De Energiemix (= het zelf opwekken versus importeren) is geen zelfstandig doel en draagt, op zichzelf genomen, ook niet bij aan daadwerkelijke CO2-reductie. Focus hierop kan suboptimalisatie in de hand werken, zoals te veel ruimtebeslag voor zonnepanelen in glastuinbouwgebieden, die daar een nuttiger bestemming verhindert voor de langere termijn. Beter is het om te sturen op het maximale eindeffect (CO2-reductie) tegen de laagste kosten, de minste lokale hinder en het minste ruimtegebruik.
- Omgevingskwaliteit en natuur mogen niet lijden onder de energietransitie, maar behoren er mee vooruitgeholpen te worden.
- Hanteer bij de energietransitie het natuur-en landschapsinclusief handelen als randvoorwaarde bij plaatsbepaling, inrichting en gebruik van energienetwerken.
- Benoem en bewaak risico’s en onzekerheden en stuur daarop. Dit zou een apart deel van een actueel werkend overall dashboard en monitoringsysteem moeten zijn.
- Zet vol in op energietransitie met de nu beschikbare, betaalbare oplossingen. Als zich in de toekomst innovatieve ontwikkelingen op het vlak van energietransitie aandienen, maak daarvan dan gebruik bij de verduurzamingsopgave.
- De energietransitie heeft flinke impact voor inwoners en ondernemers. Relevante factoren voor het slagen van deze transitie zijn onder andere transparante informatie, betaalbaarheid en draagvlak. Investeer per overzienbaar project in een open dialoog met inwoners en ondernemers met werkelijke keuzevrijheid en inbreng. Want zover zijn we niet op basis van wat toe nu toe aangereikt is door de overheid en/of in het gemeentelijk plan. Ook het EU energietransitie-traject gaat gepaard met vraagtekens qua inhoud en redelijke lastenverdeling. Laten we dat lokaal beter doen via inzichtelijke, realistische en eerlijke oplossingen.
- Haalbaar, betaalbaar en eerlijk zijn randvoorwaarden bij maatregelen voor energietransitie. Definieer eerst deze begrippen en gebruik ze vervolgens om maatregelen daaraan te toetsen. Daarnaast is een toets nodig van de volgende tweetallen: ‘de doel-effectiviteit’ en de ‘oplossing- en kosten-efficiëntie’.
- Het kleinste deel van het energiegebruik (namelijk dat van de inwoners) krijgt nu volop de aandacht in de plannen. Maar de grootste component in het energiegebruik is afkomstig van bedrijfsmatige activiteiten, met name de glastuinbouw. Het grootverbruik is voor de gemeenschap uit beeld in de discussie en ook ten aanzien van de noodzakelijke verbeteringen, plannen, consequenties en monitoring. Het Milieuplatform pleit er voor om de gemeentelijke regierol evenwichtiger en gelijktijdig te richten op alle doelgroepen, dus ook de grootverbruikers.
Zienswijze op Economie en Werkgelegenheid
- Zet als gemeente méér in op het stimuleren van en het ruimte geven aan ‘de nieuwe economie’. Kies voor een toekomstbestendige ontwikkeling die voor de gemeenschap als geheel de beste vooruitzichten biedt. Dit vraagt om een hogere toekomstambitie dan nu in de Omgevingsvisie staat.
- Bedrijfssectoraanpassing en stimulering van nieuwe sectoren kunnen de lokale arbeidsvraagmix verbeteren en nieuwe werkgelegenheid creëren. Dit vraagt om aansturing van deze ontwikkeling en transitiemaatregelen voor bedrijven die minder passen in het toekomstplaatje. Mogelijk gevolg van deze benadering voor de bedrijvigheid met het grootste ruimtebeslag is het stoppen met schaalvergroting en -massaproductie ten gunste van innovatieve, kleinere en flexibele bedrijven met meer diversiteit in producten en diensten.
- Onderzoek een alternatieve ruimtelijke visie, die uitgaat van een reductie van 50% van het glastuinbouwoppervlak en geef daaraan een herbestemming voor doeleinden die aansluiten bij de behoeften en wensen, die inwoners hebben geuit in het kader van het participatieproces. De insteek hierbij is een nog aantrekkelijker leefomgeving te realiseren, met betere kansen voor wonen, werken, natuur en recreëren. De vertegenwoordiger van LTO Glaskracht kan zich niet vinden in dit punt en de punten die hiermee samenhangen. De vertegenwoordiger wijst hierbij op het economisch belang van de tuinbouw en de inspanningen om te komen tot duurzame teelten.
- De beoogde energieverduurzaming wordt zo gemakkelijker te realiseren, omdat de opgave substantieel verkleint zowel in absolute getallen als in voorzien ruimtebeslag.
- Creëer voorwaarden voor een vitale en duurzame tuinbouw die past bij ecologische structuren en bijdraagt aan de omgeving. Minimaal houden we voldoende glasruimte over voor onze bijdrage aan de voedselproductie in de regio.
- Onderzoek welke de effecten zijn van slimmere teeltechnieken zoals ‘Vertical Farming’.
- Onder andere via goede regiocontacten bevorderen we de vestiging van economische bedrijvigheid, die voldoet aan de criteria van Profit, People, Planet. Natuur-inclusief bouwen, perceelruimten omgevingsneutraal en natuurvriendelijk inrichten en een circulaire bedrijfsvoering horen bij deze benaderingswijze.
Het Milieuplatform is graag bereid tot nadere toelichting van deze zienswijze.
Met vriendelijke groet,
Namens het Milieuplatform Pijnacker-Nootdorp,
Paul Clabbers
Deze brief is digitaal aangemaakt en daarom niet ondertekend.
Geacht College,
In ons advies over het Wijzigingsplan Katwijkerlaan 15, Pijnacker, gaf het Milieuplatform aan de
argumentatie en de beweegredenen voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid summier te
vinden. Bij een meer transparante toelichting op het wijzigingsplan zou een aantal vragen, die het
Milieuplatform heeft gesteld, overbodig zijn geweest. In uw reactie op ons advies erkent u dat ook en
zegt u toe de toelichting in die zin te zullen aanpassen.
Nu terugkijkend naar de procedure bij het Wijzigingsplan Meloenstraat 9, Pijnacker, constateren wij dat
zich hier een vergelijkbare situatie heeft voorgedaan wat de informatievoorziening in de toelichting
betreft.
In de toelichting d.d. 26 oktober 2020 bij het Wijzigingsplan Meloenstraat 9, Pijnacker, staan onder
andere de volgende passages:
‘Aan de Meloenstraat 9 te Pijnacker is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Ter plaatse worden diverse
soorten gerbera’s geteeld. De eigenaar wil het bedrijf uitbreiden en daartoe gronden aankopen van de
gemeente aansluitend aan de bestaande kas’.
‘Het plangebied bestaat uit kassen waar gerbera’s worden geteeld. De percelen 5231 en 5234 liggen
braak en zijn in eigendom van de gemeente. Ter uitbreiding van de bestaande kassen wil de eigenaar van Meloenstraat 9 (een deel van) de gronden van de gemeente aankopen’.
Uit uw beantwoording van raadsvragen die op 18 januari 2021 over dit Wijzigingsplan zijn gesteld, blijkt
echter, dat:
Eind 2019 zich drie kandidaten hebben gemeld voor de aankoop van de gronden achter
Meloenstraat 9/nabij Komkommerweg 6, te weten drie glastuinbouwondernemers in de directe
omgeving.
- De gemeente in januari/februari 2020 een inschrijfprocedure heeft gehouden, waarna de
aankoop werd gegund aan de huidige eigenaar van de gronden. - De gronden voor de zomer van 2020 geleverd zouden worden, maar deze levering eenmalig is
Uitgesteld, omdat de bank door de coronacrisis meer tijd nodig had voor de financiering. - In oktober 2020 de gronden juridisch zijn geleverd.
- In juli 2019 een principeverzoek is gedaan om een kas te plaatsen ter uitbreiding van het
huidige bedrijf op een nog aan te kopen perceel (nabij Komkommerweg 6). - In oktober 2019 uitspraak is gedaan op het principeverzoek. In deze uitspraak is getoetst aan de
voorwaarden die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn gekoppeld. Met gebruikmaking van de
wijzigingsbevoegdheid kan de te bouwen kas tot een afstand van 1 meter tot de zijdelingse
perceelsgrenzen worden opgericht. In de brief, waarin op het principeverzoek is geantwoord, is
aangegeven dat de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en dat,
onder de voorwaarde dat de gronden daadwerkelijk kunnen worden aangekocht, een
wijzigingsplan kan worden opgesteld.
Het Milieuplatform stelt vast dat:
- De passages in de toelichting op het Wijzigingsplan, inhoudend dat de eigenaar de gronden van de gemeente wil aankopen, onvolledig zijn, omdat de gemeente de aankoop reeds begin 2020 aan de huidige eigenaar had gegund.
- De informatievoorziening in de toelichting op het Wijzigingsplan, betrekking hebbend op de
reeds in oktober 2019 positieve reactie op het gedane principeverzoek, incompleet is.
Het bovenstaande toont aan dat de informatievoorziening in de toelichting op beide genoemde
wijzigingsplannen niet transparant is geweest. Het Milieuplatform is daardoor ‘op het verkeerde been
gezet’. Onze adviezen zouden deels anders zijn geweest, indien de toelichtingen de volledige informatie
over de gang van zaken en beweegredenen hadden bevat. Om onze rol als adviesorgaan adequaat te
kunnen vervullen hecht het Milieuplatform eraan dat de verstrekte informatie in toelichtingen e.d.
transparant en actueel is, zodat we tot zorgvuldige en evenwichtige adviezen kunnen komen.
Met vriendelijke groet,
Namens het Milieuplatform Pijnacker-Nootdorp,
Paul Clabbers
Deze brief is digitaal aangemaakt en daarom niet ondertekend
Geacht College,
Het Milieuplatform geeft u hierbij zijn zienswijze op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau
Omgevingsvisie Pijnacker-Nootdorp (NRD) d.d. 4 december 2020. De Omgevingsvisie beschrijft alle terreinen van de fysieke leefomgeving samenhangend en integraal. De samenhang impliceert dat inzicht moet bestaan in en afwegingen gemaakt moeten worden om gewenste ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving mogelijk te maken en ongewenste tegen te gaan. Het college kiest er voor om de elf strategische perspectieven (met subdoelen, indicatoren en criteria) van de Omgevingsvisie hiervoor als een (concept) strategische toekomstvisie voor de gemeente in 2050 als uitgangspunt te nemen.
Deze elf perspectieven zijn in panoramavorm voorgelegd aan de inwoners e.a. Die hebben daarop
gereageerd. In de NRD staat1 dat het participatieverslag als input zal dienen voor het PlanMER. Van
belang hierbij is of de elf perspectieven (deels) dienen te worden aangepast als gevolg van de inbreng
van inwoners e.a. Eerst moet duidelijk zijn of het participatieverslag leidt tot aanpassing van de elf
perspectieven en zo ja, op welke onderdelen herijking plaatsvindt. Dit is dan de basis voor het
toekomstbeeld 2050 voor het PlanMER.
Zienswijze: Participatieverslag
Het participatieverslag kan niet zondermeer als input voor het PlanMER dienen. Eerst hoort
beoordeeld te worden of het participatieverslag aanleiding geeft tot aanpassing van de elf
perspectieven. Dan pas is het mogelijk om de PlanMER af te kunnen stemmen op de gewenste situatie
in 2050.
Het is mogelijk om de NRD voor te leggen aan de Commissie voor de m.e.r. Het voordeel hiervan is dat
een deskundige blik op de onderzoeksagenda voor het m.e.r. wordt gegeven, op maat voor de
gemeente. Een ander voordeel is dat we beter voorbereid zijn op de (verplichte) toetsing van het MER
door de Commissie later in het proces.
Zienswijze: NRD
Het Milieuplatform stelt voor de NRD voor beoordeling voor te leggen aan de Commissie voor de
m.e.r. Zo weet de gemeente aan het begin van de procedure of de NRD voldoet aan de eisen. De
gemeente voorkomt daarmee later in de procedure geconfronteerd te worden met
onvolkomenheden.
Het zorgvuldig bekijken van hoe opgaven op elkaar ingrijpen, wat de voor- en nadelen van
ontwikkelingen zijn en het schetsen van alternatieven en scenario’s maakt dat knelpunten of dilemma’s
in beeld komen. Om daarin keuzes te kunnen maken is een beoordelingskader nodig. De gemeente
moet bepalen welk beoordelingskader daarbij wordt gehanteerd.
In hoofdstuk 4 van de NRD wordt een eerste aanzet van uitwerking van zo’n beoordelingskader
gegeven, dat nog nader uitgewerkt wordt in het PlanMER. Het Milieuplatform is van oordeel dat de NRD
een volledig uitgewerkt beoordelingskader hoort te bevatten.
Zienswijze: Het beoordelingskader in de NRD is incompleet
Het beoordelingskader in de NRD is incompleet. Het bevat slechts een eerste onvolledige aanzet voor
één van de elf perspectieven van de Omgevingsvisie. Het Milieuplatform is van oordeel dat de NRD
een helder en volledig uitgewerkt beoordelingskader hoort te geven. Op basis van de beperkte
informatie in hoofdstuk 4 NRD is in het kader van inspraak en overleg geen afgewogen oordeel over
het beoordelingskader te geven.
Volgens hoofdstuk 4.2 NRD wordt voor het nieuwe beleid beoordeeld of sprake is van een mogelijk
positief effect (+), waarschijnlijk geen effect (0) of mogelijk negatief effect (-). Dit vinden wij een te grove beoordelingsschaal. Het Milieuplatform adviseert minimaal uit te gaan van een vijf punt schaal,
variërend van relatief slecht (situatie met veel knelpunten en ambities, die nergens worden gehaald) tot
relatief goed (situatie met geen knelpunten, ambities worden overal gehaald). De beoordelingsschaal,
die de gemeente Rotterdam hanteert, is een goed voorbeeld. Zie NRD d.d. juni 2020, pagina 20, van de gemeente Rotterdam (https://bit.ly/3pZJd0I).
Zienswijze: Niet uitgaan van voorstel NRD
Het Milieuplatform stelt voor om niet uit te gaan van de in de NRD voorgestelde drie punt schaal,
maar minimaal een vijf punt schaal te hanteren voor de beoordeling van effecten in de NRD.
Het college heeft ervoor gekozen de m.e.r. op te laten stellen met als afwegingskader de elf strategische perspectieven van de Omgevingsvisie. Het meest voor de hand liggend is echter om aansluiting te zoeken bij het beoordelingskader volgens de VNG Praktijkproef Afwegingskader Omgevingsvisie (https://bit.ly/36xTZna). Daarbij kan een afwegingskader voor de Omgevingsvisie worden gehanteerd dat aansluit bij de 17 Global Goals. Deze Global Goals weerspiegelen de grote maatschappelijke opgaven waar we wereldwijd met elkaar voor staan. Daarmee zijn er veel raakvlakken met de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet en de door de wetgever gestelde eisen aan de inhoud van de Omgevingsvisie. Een belangrijke meerwaarde van de Global Goals is dat deze een veelomvattende, mondiaal overeengekomen – en daarmee breed gelegitimeerde – agenda vormen, die gepaard gaat met concrete, tijdgebonden doelen en indicatoren. De kracht van de Global Goals is ook dat ze aanzetten tot het proactief opzoeken van synergie tussen verschillende maatschappelijke opgaven en belangen. Dat ook de sociale en sociaal-culturele doelen onderdeel uitmaken van dit kader is juist voor de gemeente van toegevoegde waarde.
De VNG heeft de 17 Global Goals herleid tot de volgende 12 op de leefomgeving gerichte hoofdthema’s:
- Gezonde en veilige inrichting van de leefomgeving
- Inclusieve woonomgeving en toegankelijke voorzieningen
- Duurzame en veilige vervoerssystemen voor iedereen
- Waardevolle leefomgeving en aantrekkelijk vestigingsklimaat
- Weerbaarheid tegen klimaatverandering en rampen
- Schone energie voor iedereen en tegengaan klimaatverandering
- Duurzame werkgelegenheid voor iedereen
- Circulaire economie en duurzame infrastructuur
- Duurzame landbouw en voedselvoorziening
- Gezonde ecosystemen en biodiversiteit
- Schoon water en duurzame drinkwatervoorziening
- Gezonde leefomgeving: goede milieukwaliteit
De VNG heeft deze 12 hoofdthema’s met subdoelen en concrete aandachtspunten bij elkaar gebracht in de Global Goal-onderlegger. Zie bijlage 4 bij de Handreiking van de VNG. De gemeente kan op basis van haar eigen specifieke situatie aandachtspunten herformuleren, weglaten of toevoegen. De opgehaalde reacties naar aanleiding van de panorama’s kunnen bijvoorbeeld reden zijn specifieke aandachtspunten en wegingsfactoren aan te passen. Zo ontstaat een prima afwegingskader om tot innovatieve, geïntegreerde en toekomstbestendige keuzes te komen.
De gemeente Westland, die in meerdere opzichten vergelijkbaar is met Pijnacker-Nootdorp, heeft voor
zo’n afwegingskader gekozen (https://bit.ly/3oHkHQs). De kwaliteiten van de leefomgeving en de
effecten van de Omgevingsvisie zijn in beeld gebracht aan de hand van een beoordelingskader dat is
gebaseerd op de drie pijlers van People-Planet-Profit. Vervolgens zijn de kansen en risico’s voor de
fysieke leefomgeving aan de hand van de verschillende scenario’s op schematische wijze helder in beeld gebracht via een zogenaamd Rad van de Leefomgeving. Ook andere gemeenten, zoals Rotterdam, hanteren deze werkwijze met succes (https://bit.ly/39zqHXd). In de bijlage bij deze brief is het Rad van de Leefomgeving uit de NRD van Rotterdam opgenomen.
Zienswijze: Beoordelingskader gebaseerd op Global Goals vertaald naar het Rad van de Leefomgeving
De voorkeur van het Milieuplatform gaat uit naar een beoordelingskader, dat is gebaseerd op de
Global Goals vertaald naar het Rad van de Leefomgeving. De VNG Praktijkproef en de ervaringen in
o.a. de gemeenten Westland en Rotterdam laten zien dat het een waardevol hulpmiddel is om tot een
brede en gedragen Omgevingsvisie te komen. Het is een krachtig instrument om de leefomgeving
breed en vanuit verschillende perspectieven te beschrijven.
Hoofdstuk 3.3 NRD vermeldt dat het PlanMER zich primair richt op de grote ruimtevragers. Genoemd
worden verstedelijking, duurzaamheid en economie. Bij economie wordt alleen aandacht gegeven aan bedrijfsterreinen. Wij missen bij dit onderdeel de glastuinbouw als economische factor in Pijnacker-Nootdorp.
Naar onze mening horen ook andere ruimtevragers zoals groen, recreatie en mobiliteit opgenomen te
worden. Door bijvoorbeeld groen en recreatie niet te noemen lijkt het erop dat deze aspecten in de
gehele afweging ondergesneeuwd raken. Maar als Pijnacker-Nootdorp serieuze ambities heeft m.b.t.
natuur en groene recreatiegebieden, dan moeten we die ook als ruimtevragers benoemen. Dit betekent onder andere dat we op zoek gaan naar nieuwe kansen voor natuur en groen, bijvoorbeeld als er ruimte vrij komt wanneer bijvoorbeeld kassen verdwijnen. Laten we ook ruimte voor groen en natuur binnen bestaande en nieuwe wijken en bedrijventerreinen bevorderen!
Wij vernemen graag van u hoe wordt geborgd dat in het PlanMER deze aspecten goed aan bod zullen
komen.
Zienswijze: Ruimtevragers
In hoofdstuk 3.3. mist het Milieuplatform bij de opsomming van ruimtevragers de glastuinbouw,
groen, natuur, recreatie en mobiliteit. Deze ruimtevragers mogen niet ondergesneeuwd raken in het
PlanMER! Hoe wordt geborgd dat deze goed aan bod komen in het PlanMER?
Het is volgens hoofdstuk 3.3 NRD de bedoeling het PlanMER gelijktijdig mee te laten lopen met het
opstellen van de Omgevingsvisie, zodat de m.e.r. ondersteuning kan bieden bij het maken van
inhoudelijke keuzes tijdens het proces tot vaststelling van de Omgevingsvisie. Het kan tijdig
alternatieven laten zien en (globaal) de (milieu)gevolgen inzichtelijk maken. De resultaten van de
participatie over de Omgevingsvisie zijn van belang voor keuzes van alternatieven en de beoordeling
daarvan qua effecten.
Deze heel algemene beschrijving in de NRD van het proces vraagt om verduidelijking:
- Hoe gaat het gelijktijdig meelopen van het PlanMER met de totstandkoming van de
Omgevingsvisie praktisch en qua planning vorm krijgen? Hoe is de regie daarop geregeld? - Het participatieproces over de Omgevingsvisie levert veel meningen, argumenten en dilemma’s
op, die om nadere afweging van (beleids)alternatieven en inzicht in de gevolgen daarvan vragen.
Wat vinden inwoners werkelijk belangrijk, minder belangrijk of niet? Op welke momenten en op
welke wijze en door wie worden in dit proces prioriteiten gesteld en bestuurlijke keuzes
gemaakt? - Hoe wordt het proces ingericht zodat voldoende tussenstappen zijn ingebouwd voor het op
transparante wijze delen van informatie met inwoners en degenen, die zienswijzen hebben
ingediend, over de (eerste) uitkomsten van de participatie en het volgordelijk nemen van
besluiten door de gemeenteraad?
Zienswijze: m.e.r. ondersteuning
Het uitgangspunt is om de m.e.r. ondersteuning te laten bieden bij het maken van inhoudelijke keuzes
tijdens het proces tot vaststelling van de Omgevingsvisie. Hoe gaat dit in zijn werk? Het is nodig dit uit
te werken en inzichtelijk te maken qua planning, onderlinge wisselwerking en besluitvorming, zoals in
bovenstaande drie bullets genoemd.
Het is te verwachten dat de Omgevingsvisie zal bestaan uit een mix van bestaand beleid, concrete
besluiten, principebesluiten en ambities. We onderscheiden de volgende situaties:
- Hoe concreter en kaderstellend besluiten zullen zijn, des te meer zal diepgaand, kwantitatief
onderzoek naar (milieu)effecten en ruimtegebruik noodzakelijkerwijs moeten plaatsvinden om
inzicht te krijgen in de gevolgen daarvan. Bij de vaststelling van de Omgevingsvisie zullen de
(milieu)effecten e.d. van dergelijke concrete, kaderstellende besluiten voldoende bekend
moeten zijn om daarover te kunnen oordelen. - Anders is het echter bij principebesluiten en ambities, die in de Omgevingsvisie zullen staan.
Principebesluiten en ambities zijn namelijk meer algemeen en abstract van aard. De effecten,
kansen en risico’s daarvan kunnen daardoor slechts in algemene zin worden benoemd.
De praktijk zal zijn dat die besluiten en ambities in een later stadium uitgewerkt en
geconcretiseerd zullen worden.
Zienswijze: Vragen
De situatie, die zich onder punt 2 voordoet, roept de volgende vragen op:
- Hoe is in de toekomst bij die uitwerking en concretisering geborgd dat milieueffecten, ruimtebeslag e.d. even goed zijn onderzocht als in het kader van het PlanMER?
- Het PlanMER biedt de mogelijkheid keuzes in samenhang met elkaar af te wegen. Hoe gaat deze integrale afweging plaatsvinden bij de toekomstige uitwerking van bepaalde ambities c.q. plannen?
- Op welke wijze wordt het milieubelang meegewogen wanneer principebesluiten uitgewerkt wordenin het Omgevingsplan of de Omgevingsprogramma’s?
Terecht staat in hoofdstuk 3.8. NRD dat monitoring en evaluatie nodig zijn om te kunnen bepalen of
gewenste doelen en voorspelde effecten ook daadwerkelijk uitkomen. We lezen: ‘In het PlanMER volgt
daarom ook een aanzet op welke wijze een dynamisch systeem voor de leefomgeving kan worden
opgezet dat helpt bij het monitoren en evalueren van het beleid’.
Het Milieuplatform hecht grote waarde aan monitoring als middel om te bezien of maatregelen het
beoogde effect hebben en om zo nodig beleid bij te stellen. In eerdere adviezen heeft het
Milieuplatform het belang van monitoring benadrukt en gevraagd om daarvoor adequate systemen op
te zetten. Zie onder andere onze adviezen d.d. 24-1-2016 over Quickscan Visie duurzame energie, d.d. 8-3-2018 over Verduurzaming warmtevoorziening, d.d. 8-1-2020 over Energiemix. Wij constateren echter dat ondanks goede bedoelingen het opzetten en beheren van monitoringssystemen onvoldoende van de grond komt. Gelet hierop kan niet volstaan worden met een
aanzet voor een mogelijk systeem. Daarom hoort bij de vaststelling van het PlanMER en de
Omgevingsvisie het monitoringssysteem beschikbaar en operationeel te zijn.
Zienswijze: Monitoringssysteem
Bij de vaststelling van het PlanMER en de Omgevingsvisie hoort een adequaat monitoringssysteem
beschikbaar en operationeel te zijn.
Met vriendelijke groet,
Namens het Milieuplatform Pijnacker-Nootdorp,
Paul Clabbers
Deze brief is digitaal aangemaakt en daarom niet ondertekend.
Oudere besluitenlijsten vindt u onder Politiek en Organisatie > Adviescommissies op de archiefwebsite.
Meer informatie
Voor meer informatie over of contact met het Milieuplatform kunt u contact opnemen met Gerald Stam, via 06-10961730.